× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 1157  Guilielmus van Maleval

Info afb.

Guilielmus (ook Wilhelmus of Gulielmus) van Maleval (ook de Grote, van Guyenne of van Poitiers), Maleval, Toscane, Italië; bedevaartganger & kluizenaar; † 1157.

Feest 10 februari

Wilhelmus' vader was Hertog van Guyenne en Graaf van Poitiers. Bij de dood van zijn ouders erfde hij hun titels en rijkdom. Maar hij had van hen een grove opvoeding gekregen. Hij kon gewoon doen wat hij maar wou. Hij at voor tien, letterlijk bijna, want de verhalen zeggen dat hij op zijn eentje net zoveel at als acht gezonde, sterke kerels. Hij was een echte vechtersbaas. En als er nergens een oorlog viel uit te vechten dan maakte hij het er zelf wel naar dat het vechten werd. Hij was nog erger dan Herodes: hij nam met grof geweld de vrouw van zijn broer af, en hield haar gevangen in zijn woning.

Tezelfdertijd leidde de heilige Bernardus († 1153; feest 20 augustus) zijn godgewijd leven in de eenzaamheid van Clairvaux. Hij zon op een manier om Wilhelmus te spreken te krijgen. Die gelegenheid kwam. Na de dood van paus Honorius II († 1130) werd er eigenlijk op onrechtmatige wijze door een minderheid onder de kardinalen een nieuwe paus gekozen, die zich Innocentius II († 1143) noemde. Er kwam een tegenpaus, Anacletus II († 1138). Maar Innocentius kreeg de steun van de meeste vorsten.

Op een Concilie in Frankrijk werd ook Bernardus om zijn oordeel gevraagd, omdat hij alom zo hoog in aanzien stond. Bernardus koos partij voor Innocentius, maar nu bleek dat zich onder de medestanders van Anacletus ook Wilhelmus bevond. Hij bestreed te vuur en te zwaard ieder die op de hand van Innocentius was. Nu begaf Bernardus zich naar Poitiers om Wilhelmus daarover te onderhouden. Al gauw bleek dat Wilhelmus niet van zins was om de heilige abt ook maar een duimbreed toe te geven. Integendeel. Onverrichter zake keerde deze grote monnik naar zijn kloostercel terug. Terwijl Wilhelmus in zijn omgeving huishield onder Innocentius' getrouwen: hij bracht grote schade toe aan de kerkelijke goederen; en bisschoppen die hem niet bevielen, verdreef hij uit zijn machtsgebied.

Nu stuurde de paus een nieuwe delegatie naar Wilhelmus en weer stond Bernardus aan het hoofd. Het enige wat hij wist te bereiken was dat Wilhelmus Innocentius erkende. Maar hij weigerde schadevergoeding te betalen voor alle vernielingen die hij had aangericht en ook de verdreven bisschoppen mochten niet terugkomen. Daarop begaf Bernardus zich naar de kerk, waar hij overigens niet mocht binnengaan, omdat de hertog hem dat verboden had. De heilige abt las dus de mis op het kerkplein en op het moment dat hij de geconsacreerde hostie toonde, richtte hij zich op zeer strenge toon tot Wilhelmus. Dit was teveel voor de hardvochtige hertog; hij zag zijn wandaden in en wierp zich ter plekke berouwvol voor de voeten van Bernardus.

Nu zijn hart door Gods genadig licht was aangeraakt, wilde hij een geestelijk leidsman. Er woonde in de buurt een kluizenaar: een even heilig als eenvoudig mens. Daar ging Wilhelmus heen. Maar toen de heilige man de vervaarlijke booswicht op zich af zag komen, begon hij - zoals hij altijd al had gedaan - van verre tegen hem te schelden dat hij een groot zondaar was en dat het nog eens slecht met hem af zou lopen; en dat hij bij hem niet hoefde aan te komen met mooie praatjes, omdat hij ze toch niet zou geloven: er stak natuurlijk weer een of ander boosaardig plannetje achter. En hoe onze bekeerling ook volhield dat hij het serieus meende, de kluizenaar geloofde hem niet. Dat Wilhelmus echt door Gods goedheid was geraakt, bleek uit het feit dat hij rouwmoedig vandaar vertrok en zich al die scheldpartijen liet welgevallen.

Hij ging op zoek naar een andere man Gods. Deze was gelukkig tevoren door God op de hoogte gebracht. Hij ontving hem vriendelijk en adviseerde hem nog niet teveel aan de buitenkant te laten blijken dat hij bekeerd was. Hij kon het beste in zijn vertrouwde wapenrusting en op zijn beste paard gezeten naar hem toekomen. Met als gevolg dat Wilhelmus tot de tanden gewapend was, toen hij bij de kluizenaar aankwam, alsof hij de zwaarste strijd uit zijn leven moest voeren. Na hem aanhoord te hebben, sprak de man Gods: "Aanvaard mijn raad. Verkoop al wat je bezit. Geef het aan de armen. Draag dat ijzeren pantser vanaf vandaag tot aan uw dood. Ga barrevoets naar de paus, val op uw knieën en smeek hem om vergiffenis. Laat hem ook de ban over u opheffen. Over het gebed zeg ik verder niets. Dat zal de Heilige Geest u zelf wel ingeven."

Wilhelmus kleedde zich ter plekke volkomen naakt uit en liet zich door een smid die erbij geroepen was, het harnas aanmeten op de blote huid; het werd met tien ketenen dichtgeklonken. Daaroverheen droeg hij een haren boetekleed. Zo ging hij blootsvoets naar de paus en smeekte hem om vergiffenis. Maar de paus kon nauwelijks geloven dat hij hier van doen had met de geduchte hertog van Guyenne die hem tot nu toe zo barbaars bestreden had. Daarom antwoordde hij: "Ik weet eerlijk gezegd niet wie u bent, want ik ken Hertog Wilhelmus niet persoonlijk, alleen van horen zeggen. Daarom: als u niet degene bent die u voorgeeft te zijn en u mij dus wilt bedriegen: pas dan op dat u Gods toorn niet over u afroept. Maar als u wel de Hertog bent, waarom hebt u dan opeens berouw? Waarom zou ik nu opeens geloven dat u alle wandaden en zonden betreurt, die u tegen de kerk en mij bedreven hebt? Ik weet natuurlijk ook wel dat bij God niets onmogelijk is en dat hij uit stenen kinderen voor Abraham kan verwekken en dat hij wolven in schapen kan veranderen. Maar tot nu toe heb ik er geen enkele aanleiding voor om het te geloven. Ik zou dus wel een paar bewijzen méér willen hebben. Ik zou dus niet weten wat ik met u moet doen; ik weet eerlijk gezegd niet eens wie u bent."

Wilhelmus aanhoorde dit alles met gebogen hoofd.

Daarop stuurde de paus hem door naar de patriarch van Jeruzalem. Dit was een heilig en voorzichtig man. Dan moest die maar zien wat het beste was voor het zielenheil van deze zondaar. Nu wilde het geval dat de patriarch een zoon was van een voormalig dienaar van Wilhelmus. Deze wilde dus niets liever dan eindelijk iets terugdoen voor alle weldaden die zijn meester destijds aan zijn vader had bewezen. Hij nodigde de boeteling bij zich aan tafel en overlaadde hem met bewijzen van genegenheid en liefde. Maar daar wilde Wilhelmus niets van weten. Het enige wat hij vroeg was een spelonk in de nabijheid van het huis van de patriarch om daar een heel klein verblijfplaatsje voor zichzelf in te richten. Hier bracht hij negen jaar door. In die tijd was zijn huis dit celletje, zijn eten een stuk bruin brood, zijn drinken wat water, zijn kleding dat pantser, zijn mantel het haren kleed, zijn hoofdkussen een steen en zijn deken het dak waaronder hij sliep. Maar hij bleek nu gelukkiger te zijn dan vroeger: dag en nacht bracht hij door in gebed en beweende met name zijn vroegere wandaden.

Intussen waren zijn familieleden en vrienden naar hem op zoek. Onafgebroken deden zij navraag naar hun verdwenen hertog. Uiteindelijk hoorden zij van Jeruzalemvaarders dat hij daar in een celletje zat boete te doen. Zij gingen er op af en vonden hem inderdaad, sterk vermagerd en uitgeteerd. Zij begonnen op hem in te praten: dat hij naar huis moest komen; dat hij die idiote manier van leven op moest geven, want hij ging er aan kapot; dat hij nu de leeftijd had bereikt om het er eens lekker van te nemen; dat hij thuis ook een hoop goed kon doen, zoals onderdanen verlossen van de overlast die hun door vijanden werd aangedaan, arme mensen helpen, weduwen ondersteunen, wezen bescherming bieden en de schurken terugpakken die van zijn afwezigheid gebruik hadden gemaakt om volk en kerk te beroven.

Wilhelmus hoorde het schuifelen van de slangen, maar kon toch niet verhinderen dat hij in zijn hart werd geraakt. Hij begon terug te verlangen naar huis en naar zijn vroeger leven. Dus hij keerde Jeruzalem de rug toe en moest op weg naar huis door Italië. Zo kwam hij door Lucca en daar raakte hij verwikkeld in oorlogsgewoel. Want de inwoners van deze stad hadden een beleg geslagen om een naburige stad, maar ze dreigden dat beleg te moeten opgeven. Wilhelmus schamperde dat ze de zaak veel te amateuristisch aanpakten; als hij het zou moeten doen, zou hij wel weten hoe hij te werk zou gaan en dat hij dan zo'n oorlogje zeker zou winnen. Daarop deden de stadsbestuurders hem een aanbod en leverden hem de beste wapens om hun strijd tot een goed einde te brengen. Maar op het moment dat hij ze aan wilde trekken, werd hij met blindheid geslagen en hij besefte dat hij een fout maakte. Hij smeekte God om vergiffenis, beloofde zich weer te scharen onder de banier van het kruis en of hij dan weer zijn gezichtsvermogen terug kon krijgen. Dat gebeurde. Nu kon hij terug naar zijn opdrachtgevers om te zeggen dat hij maar een arme man was die zich had voorgenomen om God te dienen en dat hij dus afzag van zijn plannen. Hij maakte meteen rechtsomkeert naar Jeruzalem.

Op zee werd hij overvallen door Saraceense rovers. Dezen hadden onmiddellijk in de gaten, toen zij zagen hoe arm en naakt hij was, dat ze met een christen te doen hadden die boete deed. Zij probeerden hem zijn pantser te ontnemen, maar het zat zo goed vast dat ze uiteindelijk hun pogingen opgaven. In Jeruzalem betrok hij weer zijn onderkomen van weleer. Nu wisten zijn vrienden en familieleden hem echter te vinden. De ervaring had hem geleerd in het geheel niet naar hen te luisteren. Hij gaf dus geen krimp. Na twee jaar was hij hen meer dan zat en verdween ongemerkt om zich op een eenzame plaats in de woestijn terug te trekken. Uiteindelijk besloot hij om op pelgrimstocht te gaan naar Sint Jacobus van Compostella.

Na daar enige tijd in vrome godsvrucht te hebben doorgebracht, ging hij terug naar Italië, en vestigde zich in een spelonk ergens in de buurt van Pisa. Er voegden zich zelfs een paar kloosterlingen bij hem die zijn leven wilden delen. Ze bouwden er een gasthuis bij. Maar toen zij merkten dat hij over niets anders dan over God sprak, kregen zij een afkeer van hem en begonnen ze hem te mishandelen en te vervolgen. Hij benoemde een goeie onder hen, een zekere Petrus, tot gastenmeester en vertrok naar een andere plek. Ook daar wisten de mensen hem te vinden voor goede raad en geestelijke leiding, want zijn heiligheid raakte tot in de wijde omtrek bekend. Zelfs voegden zich andermaal een paar gezellen bij hem; nu zonder problemen.

Er brak een tijd aan dat hij belaagd werd door allerhande wilde beesten zoals hengsten, leeuwen, tijgers, beren en slangen. Hij liet zich niet verschalken met als gevolg dat ze elkaar begonnen te bevechten en verslinden. Voor hem waren het duivels. Net zo ging het toen hij zijn vader meende te zien op diens oude dag: hij sprake hem liefdevol en vermanend toe: dat hij, Wilhelmus, zijn vaders opvoeding toch niet te schande zou maken, en dat hij er altijd voor had gezorgd dat zijn zoon nu kon genieten van het leven, en waarom hij dat dan niet deed. Soms werd hij 's nachts wakker badend in zweet en bloed, ónder de builen, blauwe plekken en verwondingen. Dan kwam de Heilige Maagd uit de hemel hem troosten. Maar het moeilijkst van alles was dat zijn vrienden en gezellen zich verbetener dan ooit tegen hem begonnen te keren. Hij probeerde te vluchten naar zijn vorige nederzetting, die met het gastenhuis. Maar ook daar wisten ze hem te vinden. Hij sloeg aan het zwerven. Zo kwam hij bij een vrouw in huis in de landstreek Castiglione in de buurt van Grosseto. De vrouw leed aan heftige koortsen, zodat zij niet in staat was haar plichten van gastvrouw te vervullen. Maar op zijn aanhoudend gebed werd zij tenslotte genezen. In een dal daar in de buurt bouwde hij voor zichzelf een schamel hutje. Zijn leven was zo heilig en zijn vasten zo streng dat de wilde dieren tenslotte uit mededogen zijn voeten kwamen likken. En wat hij hun opdroeg voerden zij inderdaad uit.

Toen hij het moment van zijn dood voelde naderen, vroeg hij aan een priester in de buurt om de communie. Deze kwam en zag hoe uitgemergeld zijn armzalig lichaam was geworden. Op het moment dat hij de geest gaf, begon dat lichaam en vooral zijn gelaat te stralen en te blinken. De priester begroef de heilige Wilhelmus met behulp van zijn volgelingen, Albertus en Renaldus, in het tuintje dat de heilige zelf bij zijn leven had aangelegd en verzorgd. Later werd daar een klooster gebouwd. Een deel van zijn lichaam werd overgebracht naar de kerk van St-Jan de Doper te Maleval en daar plechtig bijgezet.
[165; 166p:161; 200; 203p:44.65; 235; 240; 357verna:1*]

Patronaten
Hij is patroon van de harnassmeden, blikslagers en loodgieters.

Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld als monnik, soms met boek, maar vaak met een harnas of wapenrusting bij zich. Als ridder met zwaard en tien kettingen over de borst. Ook als boetepelgrim met rozenkrans.

Heel vaak wordt hij - net als Wilhelmus met de Korte Neus "van Aquitanië" genoemd, omdat hij uit dezelfde landstreek afkomstig was.


Bronnen
[107; 108; Dries van den Akker s.j./2010.03.13]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen