× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contactzoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† ca 20  Jozef Voedstervader

Info afb.
 Inhoud van deze pagina  Algemeen
Legende: eerste versie
Legende: tweede versie
Legende: derde versie
Legende: vierde versie
Anna tot Jozef
Sint Jozef tijdens Jezus' geboorte
Sint Jozef tijdens Jezus' Kindheidsjaren
Jozefs dood
Overweging

Jozef Voedstervader van Jezus, Nazareth, Palestina; † eerste kwart van de 1e eeuw.

Feest 23 januari (Maria's verloving met Jozef) & 19 maart & 1 mei 'Jozef werkman' & 20 juli (= 26 Abib: Koptische Kerk) & 26 december (verloofde: oosterse kerk).

In de evangelieverhalen komt Jozef alleen voor in Jezus' kindheidsverhalen (Matteus 01-02; Lukas 01-02). Hij is een afstammeling van David. Hij is timmerman (Matteus 13,55) en woont in Nazareth. Hij is een rechtschapen mens en hij zorgt goed en liefdevol voor Maria en haar kind. Meer weten we eigenlijk niet van hem.
Al heel gauw gaan de gelovigen er van alles bij bedenken. Legenden ontstaan en doen de ronde, net als bij Maria. Jozef zou 80 jaar geweest zijn, toen hij met Maria trouwde; een andere legende zegt zelfs 200.
Omdat Maria's toekomstige bruidegom haar maagdelijkheid moest respecteren, verliep de uitverkiezing op een ingewikkelde manier. Tezamen met alle andere ongetrouwde afstammelingen van koning David werd hij opgeroepen om te zien wie van hen de gelukkige was om met Maria te trouwen. Doordat zijn herdersstaf ging bloeien en een duif uit die staf tevoorschijn kwam, was het duidelijk dat hij de door God uitverkoren bruidegom was.

Zie ook Jozef Voedstervader Werkman.

Legende: Hoe Jozef werd uitgekozen om Maria's verloofde te worden

Eigenlijk is dit een Mariafeest.

Maria's Verloving (ook Desponsata of Sponsata) met Jozef; ca 15?
Feest 23 januari.
Dit feest gaat terug op de persoonlijke devotie voor de persoon van Jozef van een kanunnik uit Chartres in de vijftiende eeuw. Sinds 1537 werd het feest officieel toegestaan voor de franciscaner orde, en voor de gehele kerk sedert 1725.

Over de keuze van een levenspartner voor Maria worden we geïnformeerd in een aantal oude apocriefe geschriften. We geven hieronder vier versies weer uit de eerste eeuwen van het christendom.


Eerste versie
[Uit het zogeheten 'Proto-Evangelie van Jakobus' (halverwege 2e eeuw(?); ook wel genoemd 'Het Evangelie van de Geboorte van Maria', maar dat is een verwarrende benaming getuige straks de tweede bron die precies dezelfde titel draagt maar van aanzienlijk later datum is); hoofdst. 8-9;   ontleend aan 'Dr A.F.J. Klijn 'Apokriefen van het Nieuwe Testament I, Kampen, Kok, 1984 ISBN 90.242.2864.6 pp.45-46]

'[Vanaf haar derde levensjaar verbleef] Maria in de tempel als een pikkende duif en zij ontving voedsel uit de hand van een engel. Toen zij twaalf jaar was geworden, beraadslaagden de priesters en zeiden: "Zie, Maria is twaalf jaar geworden in de tempel van de Heer. Wat moeten wij nu met haar doen om te voorkomen dat zij het heiligdom van de Heer verontreinigt?"

In de godsdienstige cultuur van de joden werd bloed beschouwd als het leven zelf; dat behoorde aan God alleen toe. Wanneer mensen daarmee in aanraking kwamen, moesten zij zich als onrein beschouwen (vgl. bv. Leviticus 15,19vv.). Een onreine paste niet in de tempel, die gold als de nabijheid van de Heer.

En zij zeiden tot de hogepriester:
"Gij zijt aangesteld over het altaar van de Heer, ga naar binnen en bid over haar en wat de Heer u dan bekend zal maken, zullen wij doen."
En de hogepriester trok het gewaad met de twaalf klokjes aan, ging het Allerheiligste binnen en bad over haar.

In Exodus 28,33 is er sprake van gouden klokjes die aan de zoom van het gewaad van de hogepriester moesten bungelen. Over het aantal klokjes wordt daar niets gezegd. Bepaalde joodse tradities meenden dat het er 72 waren; de kerkvader Clemens van Alexandrië († ca 220) veronderstelt 360. Waarschijnlijk is het getal twaalf hier ingegeven door het aantal stammen van Israël.

En zie, er verscheen een engel van de Heer die tot hem zei: "Zacharias, Zacharias, ga naar buiten en roep de weduwnaars van het volk bijeen en laat ze elk een staf meenemen, en aan wie de Heer een teken zal geven, diens vrouw zal zij zijn." En de herauten vertrokken en doorkruisten het hele gebied van Judea. De bazuin van de Heer weerklonk en allen snelden toe.

Ook Jozef gooide zijn bijl neer en vertrok om zich bij hen te voegen. En toen zij er allemaal waren, gingen zij met hun staven naar de hogepriester. Deze nam ieders staf aan en ging de tempel binnen om te bidden. Nadat hij zijn gebed beëindigd had, nam hij de staven weer op, ging naar buiten en gaf ze aan hen terug, maar er vertoonde zich geen wonderteken. En Jozef nam de laatste staf aan en zie, er kwam een duif uit die op Jozef's hoofd vloog. Toen zei de priester tot Jozef: "U bent er door het lot toe aangewezen om de maagd van de Heer onder uw hoede te nemen."

Maar Jozef maakte bezwaar en zei: "Ik heb al zonen en ik ben oud en zij is jong. Ik vrees dat de kinderen van Israël mij uit zullen lachen." Maar de priester zei tegen Jozef: "Vrees de Heer uw God, en herinner u wat God met Datan, Abiram en Korach gedaan heeft: hoe de aarde spleet en zij vanwege hun ongehoorzaamheid werden verzwolgen.

[Numeri 16,01.31-33]

Vrees daarom, Jozef, opdat dat niet gebeurt met úw huis!" Toen vreesde Jozef en nam haar onder zijn hoede. En hij zei tegen haar: "Maria, ik heb je uit de tempel van de Heer ontvangen en nu laat ik je in mijn eigen huis achter en ga weg om huizen te bouwen, daarna zal ik bij je terugkomen. De Heer zal je bewaren.'


Tweede versie
[Uit de zogeheten 'Geschiedenis van Jozef de Timmerman' (" 400?) hoofdst.2-4; bewerkt naar H. Bakels 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus, zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee jaren onzer jaartelling. In twee delen. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1922. Deel II, pp.20-22]

Deze tekst vertelt hoe Jezus na zijn verrijzenis aan zijn apostelen nog enige informatie gaf over de dingen die tot dan toe verborgen gebleven waren; daaronder valt ook de verloving van zijn moeder Maria met zijn voedstervader Jozef. De ik-figuur is dus Jezus zelf.

Er was een man, genaamd Jozef, die afkomstig was uit Bethlehem, een stad in Juda en uit het huis van koning David stamde. Hij was goed thuis in de wetenschap en de leer. Zo werd hij priester in de tempel van de Heer. Bovendien oefende hij het beroep uit van timmerman.

Een wetgeleerde moest naast zijn geestelijke arbeid altijd een gewoon beroep uitoefenen. Zo weten we van de apostel Paulus bijvoorbeeld dat hij tentenmaker was.

Zoals onder alle mensen gebruikelijk was, huwde hij een vrouw, bij wie hij vier zonen en twee dochters verwekte. De jongens heetten Judas, Justus, Jacobus en Simon; en de meisjes Assia en Lydia.

Ter vergelijking: in Matteus 13,55 worden Jezus' broers opgesomd: Jakobus, Jozef, Simon en Judas... In 13,56 is er wel sprake van zijn zusters, maar ze worden niet met name genoemd; ook niet elders in het Nieuwe Testament.

Tenslotte stierf de vrouw van de rechtvaardige Jozef. Zij had in haar handel en wandel steeds de verheerlijking van God voor ogen gehad. Maar Jozef, de rechtvaardige, die mijn vader naar het vlees zou worden en zich zou verloven met mijn moeder Maria, trok zich met zijn zonen terug om zijn beroep van timmerman uit te oefenen.
Toen dus de rechtvaardige Jozef weduwnaar was geworden, was mijn gezegende, heilige en reine moeder intussen twaalf jaar geworden. Haar ouders hadden haar naar de tempel gebracht, toen zij drie jaar oud was en zij heeft negen jaren in de tempel gediend. De priesters zagen nu hoe de heilige en godvrezende maagd een jonge vrouw werd en zij zeiden onder elkaar:
"Wij moeten een rechtvaardige man zoeken aan wie wij Maria tot haar huwelijk kunnen toevertrouwen. Want zij mag niet in de tempel verblijven, wanneer aan haar geschiedt wat aan vrouwen nu eenmaal geschiedt. Anders zouden wij zondigen en Gods toorn over ons afroepen."

Zij zonden dus boden uit om terstond twaalf grijsaards uit de stam Juda bijeen te roepen. Zij schreven de namen op van de twaalf stammen van Israël. Het lot viel op de vrome grijsaard Jozef de rechtvaardige. De priesters zeiden daarop tot mijn gezegende moeder:
"Ga nu mee met Jozef en blijf bij hem tot aan de tijd van uw huwelijk."
Zo ontving de rechtvaardige Jozef mijn moeder om haar bij zich in huis op te nemen. Maria trof in het huis van zijn vader Jakobus de Jongere aan; hij was nog diep bedroefd en rouwde om het verlies van zijn moeder. Zij ontfermde zich over hem en voedde hem op. Vandaar dat zij genoemd wordt Maria, de moeder van Jakobus.

In Matteus 27,56 en Markus 15,40 is er inderdaad sprake van Maria de moeder van Jakobus en Jozef (of Joses). Waarschijnlijk wordt Jezus' moeder hier met haar verward. Immers zij had weliswaar een zoon Jakobus uit Jozef's eerste huwelijk, maar deze Jakobus wordt altijd 'de broeder des Heren' genoemd. Terwijl de Jakobus van die andere Maria altijd wordt aangeduid met Jakobus de Mindere (= Jongere).

Jozef liet haar in zijn huis achter en keerde zelf weer terug naar zijn timmerwerkplaats.


Derde versie
[Uit het zogeheten 'Evangelie over de Geboorte van Maria' (" 480): hoofdst. 7-8; bewerkt naar H. Bakels 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus, zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee jaren onzer jaartelling. In twee delen. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1922. Deel I, pp.96-100]

De maagd van de Heer nam toe in jaren en deugden. Volgens de psalmdichter had zij vader en moeder verlaten, maar zij was aangenomen door de Heer.
[Psalm 27,10]
Elke dag werd zij door een engel bezocht en elke dag liet zich de Heer aan haar zien. Dat behoedde haar voor alle kwaad en deed haar overlopen van alle goeds. Zo bereikte zij de leeftijd van veertien jaar. Kwaadwillige mensen hadden tot dan toe in het geheel niets kunnen vinden om haar van te berispen; goedwillende mensen die haar hadden leren kennen, waren het er unaniem over eens dat zij in de omgang een bewonderenswaardig meisje was. In die dagen kondigde de hogepriester af dat de maagden die van staatswege in de tempel waren opgenomen en de vermelde leeftijd hadden bereikt, naar huis terug zouden moesten keren. Dan konden ze omzien naar een goede huwelijkspartner. Want dat was nu eenmaal indertijd de gewoonte bij dat volk, als meisjes volwassen waren geworden. Terwijl alle anderen meisjes bereidwillig aan dit bevel gehoor gaven, antwoordde Maria, de maagd van de Heer, dat zij dit niet kon doen. Zij en haar ouders hadden zich immers toegewijd aan de Heer; bovendien had zij gelofte gedaan voor altijd als maagd van de Heer te willen leven. Die gelofte wenste zij onder geen voorwaarde teniet te doen door met een man de gebruikelijke geslachtsgemeenschap te hebben. De hogepriester was hierdoor danig in verlegenheid gebracht. Aan de ene kant wilde hij niet de Schrift overtreden en daarin staat: "Doet geloften en vervult ze!"
[Psalm 76,12]
Een gelofte was dus onverbreekbaar. Maar van de andere kant schrok hij ervoor terug om bij het volk zo'n nieuwigheid in te voeren.

Levenslange seksuele onthouding, vooral voor vrouwen, was hoogst ongebruikelijk; in het scheppingsverhaal stond de opdracht aan de mens om zich te vermenigvuldigen; in het verhaal van de zondeval stond de belofte dat uit de vrouw ooit de Messias zou worden geboren: elke vrouw die moeder werd, hield de hoop op die vervulling in stand. Wie dat niet wilde...?

Hij bepaalde dus dat alle vooraanstaande lieden uit Jeruzalem en omgeving aanwezig moesten zijn op het eerstkomende feest. Zij zouden samenkomen en overleggen om te zien wat in deze delicate zaak moest worden gedaan.
Zij waren eenstemmig van mening dat de Heer zelf hierin geraadpleegd diende te worden. Zij strekten zich dus allemaal in gebed uit op de grond, terwijl de hogepriester God naderde om Hem om raad te vragen. Onmiddellijk kwam er ten aanhoren van allen een stem uit de plaats van de raadpleging waar de verzoendeksel stond opgesteld

Bedoeld wordt waarschijnlijk het zogeheten Heilige der Heiligen; een ruimte in het binnenste van de tempel, waar de ark van het verbond stond opgesteld en waar de hogepriester slechts één keer per jaar naar binnen mocht.

en deze zei dat men naar het woord van de profeet Jesaja een man moest zoeken met wie de maagd zich in goed vertrouwen kon verloven. Bij Jesaja staat immers:
"Er zal een takje voortkomen uit de wortel van Jesse, en een bloem zal oprijzen uit zijn wortel. En op Hem zal de Geest van de Heer rusten, de geest van wijsheid en verstand, de geest van raad en kracht, de geest van kennis en vroomheid. En de geest van de vrees voor de Heer zal hem vervullen."

[Jesaja 11,1vv.]
Op grond van deze profetie werd er dus bepaald dat alle ongehuwde huwbare mannen uit het geslacht en de familie van David hun tak moesten komen brengen naar het altaar. Als er een tak was waaruit een bloem zou voortspruiten en waar de Geest van de Heer in de gedaante van een duif zich op het topje zou neerzetten... die man zou degene zijn met wie de maagd van de Heer zich in goed vertrouwen zou kunnen verloven

Dit teken is ontleend aan de bloeiende staf van Aaron: zie Numeri 17,16-28.

Onder de aanwezigen bevond zich ook Jozef, een hoogbejaard man uit het geslacht en de familie van David. Terwijl alle anderen in goede orde hun tak naar voren brachten, ging hij de zijne verbergen. Deze gehele onderneming leverde niets op dat beantwoordde aan de voorspellingen van de stem. Vandaar dat de hogepriester voor de tweede keer God ging raadplegen. Deze gaf hem ten antwoord dat de maagd moest worden toevertrouwd aan degene die zijn tak juist niet naar voren had gebracht. Zo viel de aandacht op Jozef. Toen hij zijn tak naar voren had gebracht, daalde er een duif uit de hemel neer en zette zich op het topje ervan neer. Nu was het alle omstanders duidelijk dat de maagd zich met hem zou moeten verloven.
Nadat de verloving volgens de voorschriften van de wet had plaats gevonden, keerde Jozef naar zijn woning in Bethlehem terug om alles in orde te maken voor het komende huwelijk. De maagd van de Heer, Maria, ging weer terug naar het huisje van ouders in Galilea, vergezeld van zeven andere maagden die tegelijk met haar borstkind waren geweest en die door de priester aan haar waren meegegeven.


Vierde versie
[Uit het zogeheten 'Pseudo-Matteus-evangelie' (" 600) hoofdst.7-8; bewerkt naar H. Bakels 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus, zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee jaren onzer jaartelling. In twee delen. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1922. Deel I, pp.170-175]

Deze schrijver is nog weer minder op de hoogte van de joodse gebruiken dan de vorige twee, en legt tussen de namen en gegevens veeleer associatieve verbanden.

[Eerst wordt verteld dat Maria vanaf haar derde jaar tempelmaagd was en dat haar levenswandel in alle opzichten volmaakt was.] De priester Abjathar bood de hogepriesters overweldigende geschenken aan met de bedoeling dat zij aan zijn zoon ten huwelijk zou worden gegeven. Maar Maria kwam tussenbeide door te zeggen:
"Het kan niet geschieden dat ik een man beken of dat een man mij bekent."
Maar de hogepriesters en heel haar familie antwoordden:
"God wordt gediend door zonen en vereerd door nakomelingen; zo is het altijd geweest onder de kinderen van Israël."
Maar Maria gaf hun ten antwoord:
"God wordt vooral gediend en geprezen door kuisheid. Kijk maar naar Abel. Vóór hem bestond er onder de mensen geen rechtvaardige. Hij behaagde God door offers. Hij werd onbarmhartig gedood door de man die niet aan God behaagde. Zo ontving hij twee kronen tegelijkertijd: de kroon van het offer en de kroon van de maagdelijkheid, want tot dan toe had hij in zijn vlees nog geen bevlekking toegelaten.

De redenering is dat Abel gestorven is voordat hij getrouwd was.

Zo ook Elia; hij is levend en wel in het vlees ten hemel opgenomen, en tot die tijd had hij zijn vlees in maagdelijke staat weten te bewaren. Van jongs af aan heb ik in de tempel van God geleerd dat de maagdelijkheid bijzonder aan God behaagt. Precies om die reden nl. dat ik God graag wil aanbieden wat Hem bijzonder behaagt, daarom ben ik vastbesloten ter ere van Hem nooit een man te bekennen."
Maar toen zij veertien was geworden, zeiden de priesters dat een vrouw van die leeftijd volgens oud gebruik niet in de tempel kon blijven. Daarom kwamen ze tot het besluit een heraut langs alle stammen van Israël te sturen met het bericht dat iedereen op de derde dag naar de tempel van de Heer moest komen. Zo stroomde het gehele volk samen. De hogepriester Abjathar stond op en besteeg een verhoging, zodat het hele volk hem goed kon horen en zien. Er viel een grote stilte. Daarop sprak hij:
"Kinderen van Israël, luistert naar mij en zet uw oren wijd open. Vanaf het moment dat Salomo deze tempel heeft gebouwd, woonden er maagden; het betrof dan dochters van koningen, profeten, hogepriesters en priesters. Het waren steeds hooggestemde en bewonderenswaardige personen. Maar als zij de wettige leeftijd bereikten, werden zij aan een man ten huwelijk gegeven om op die manier onze gebruikelijke levenswijze te volgen. Zo behaagden zij aan God. Maar Maria hier heeft een nieuwe manier van leven uitgevonden. Want zij heeft God beloofd altijd maagd te willen blijven. Vandaar dat wij nu God om raad moeten vragen en dat Hij onze vraag zal moeten beantwoorden, aan wie wij haar veilig en wel zullen kunnen toevertrouwen."

Hier stemde de hele volksvergadering mee in. De priesters over de twaalf stammen wierpen dus het lot en het lot viel op de stam Juda. Daarop zei de priester:
"Morgen moet ieder die geen vrouw heeft, hier terugkomen met een twijg in zijn hand."
Zo geschiedde het dat Jozef tegelijk met de jongere mannen zijn tak naar voren kwam brengen. Zij overhandigden hun tak aan de hoogste hogepriester. Deze bracht een offer aan de Heer om Hem te raadplegen. En de Heer zei hem:
"Breng alle takken binnen het Heilige der Heiligen van God. Daar moeten ze blijven. Vervolgens moet gij hen zeggen dat ze morgen vroeg terug moeten komen om hun tak weer op te halen. Er zal één tak zijn waaruit een duif tevoorschijn zal komen en naar de hemel opvliegen; aan de bezitter van die tak zult gij Maria veilig en wel kunnen toevertrouwen."

Zo kwamen ze de volgende ochtend weer allen tesamen. Nadat het brandoffer was opgedragen, ging de hogepriester het Heilige der Heilige binnen en haalde de takken tevoorschijn. Hij onderzocht ze één voor één, maar er was er niet één waar een duif uit kwam. Nu bekleedde hij zich met de twaalf klokjes en met het priesterlijk gewaad.

In noot 2 zagen we dat het om het klokjes-gewaad van de priester ging. Hier wordt gesuggereerd dat het twee verschillende zaken zijn.

Hij ging nu weer het Heilige der Heilige binnen, bracht weer een offer en stortte een gebed. En er verscheen een engel van God. Deze zei:
"Er is nog een zeer kort takje, waar u niet op hebt gelet. U hebt het wel bij de andere takken gelegd, maar toen u de andere tevoorschijn haalde uit het Heilige der Heilige, hebt u dit laten liggen. Als u dit dus tevoorschijn haalt en aan de eigenaar geeft, zal het teken plaatsvinden waarover Ik u gesproken heb."
Het ging om de tak van Jozef. Hij meende dat hij als grijsaard toch niet in aanmerking kwam om haar bij zich op te nemen, dus hij had er ook niet meer zijn best voor gedaan om zijn tak op te vragen. Zo stond hij daar dus in alle eenvoud en nederigheid op het moment dat de hogepriester hem opriep:
"Jozef, kom uw tak ophalen. Wij wachten op u."

Daarop kwam Jozef naar voren met grote vreze, want de hogepriester had hem wel héél nadrukkelijk opgeroepen. Op het moment dat hij zijn hand uitstrekte naar de tak en hem in ontvangst nam, kwam er een hele mooie witte duif uit het topje tevoorschijn, witter dan sneeuw. Hij fladderde enige tijd langs de gewelven van de tempel om tenslotte naar de hemel op te gaan.
Het hele volk kwam de grijsaard feliciteren met de woorden:
"In uw ouderdom, vader Jozef, bent u nog gelukkig geworden. Want voor God bent u de aangewezen man om Maria op te nemen."

En de priesters zeiden:
"Neem haar nu in ontvangst, want uit alle stammen van Israël bent u alleen door God uitverkoren."
Maar Jozef betoonde zich zeer beschroomd; hij begon te bidden en te smeken:
"Ik ben een grijsaard, en heb zonen. Waarom wordt aan mij dit kindje overgedragen dat zelfs nog jonger is dan mijn kleinkinderen?"
Toen sprak Abjathar de hoogste hogepriester tot hem:
"Jozef, u herinnert zich hoe Dathan, Abiram en Korach destijds zijn omgekomen, omdat zij zich tegen Gods wil hebben verzet. Zo zal het ook u vergaan, als u zich nu tegen Gods raadsbesluit verzet."
En Jozef antwoordde:
"Ik heb mij nog nooit tegen Gods wil verzet. Ik zal haar dus onder mijn hoede nemen tot het moment dat God mij duidelijk maakt aan wie van mijn zonen zij moet worden uitgehuwelijkt. Intussen zou ik willen vragen dat zij enige maagden uit haar vriendenkring meekrijgt om haar gezelschap te houden."
Daarop antwoordde de hogepriester:
"Zij zal als genoegdoening en troost vijf maagden meekrijgen; dezen zullen bij haar blijven tot de dag gekomen is dat u haar tot zich neemt. Want weet wel, zij zal alleen met u een huwelijk aan kunnen gaan."

Toen nam Jozef Maria bij zich in huis samen met de vijf andere maagden. Deze heetten: Rebecca, Sippora, Susanna, Abigaïl en Caël. De hogepriester gaf hun zijde, purperblauw, katoen, scharlaken en vlas mee. Zij wierpen het lot onder elkaar om uit te maken, wie met welke stof aan de slag ging. En het lot bepaalde dat Maria het purper ontving om er een voorhangsel in de tempel van te maken.

Purperen stoffen waren zeldzaam en uiterst duur. Ze werden dan ook alleen gedragen door de hoogste hoogwaardigheidsbekleders. In dit verhaal wordt het dus ook gebruikt als stof voor het voorhangsel in de tempel. De bedoeling is duidelijk: wie hiermee mocht werken, viel de allerhoogste eer te beurt.

Op het moment dat zij het purper in ontvangst nam, zeiden de andere maagden tegen haar:
"Jij bent steeds van ons allemaal de meest bescheidene en nederige geweest. Daarom komt jou de eer toe om het purper te ontvangen."
Daarop noemden zij haar gekscherend 'koningin der maagden'. Nu verscheen er een engel van de Heer in hun midden met de woorden:
"Deze woorden zijn niet een grapje, maar zij voorzeggen de waarheid." Daar schrokken die maagden geweldig van en vroegen haar haastig om vergiffenis.

Halverwege de vorige eeuw schreef Michel van der Plas een gedicht, waarin sprake is van een ontmoeting tussen Maroa's moeder Anna en haar verloofde Jozef. Anna probeert aan Jozef te beschrijven welk een indruk haar dochter op haar maakte vlak na het bezoek van de engel.


ANNA TOT JOZEF door Michel van der Plas

Het eten was al opgedaan.
Ik had haar driemaal moeten roepen, had driemaal
de lepel in mijn hand gewogen.
Toen zag ik haar op de drempel staan
met nieuwe ogen,
groter, nee, kleiner, ik weet niet, ze gaven zich uit
voor duiven, o ja, ik zag duiven achter haar sluier:
de ogen van een bruid.
Ze dorst ze haast niet op te slaan.
Ze zei alleen: Een bries...
er is een bries door mijn kamer heen gegaan.

Ik weet niet waarom, maar ik geloof dat ik ben gaan staan.
Ik dacht opeens dingen uit boeken, ik weet niet, ik dacht
aan een roos na zachte regen.
Ik stond met die lepel in mijn hand, van de wijs, verlegen;
dat kwam door het licht dat zij in de kamer bracht;
dat kwam door de witte holten boven haar blos,

daar wilden de duiven uit los.
En het was
of achter haar huid een vuur te trillen stond,
zoals dat bos, waarvan ik dikwijls las,
dat brandde zonder te verteren,
in heilige grond.

Wij aten zwijgen, zij en ik,
als luisterend naar een ver zwaar onweer.
Pas na het danken, huiverend opgestaan,
een ver zwaar, een oneindig ogenblik,
keek zij mij aan.
O moeder, zei ze;
een wingerd aan de deurpost, zachtjes bevend;
breekbaar; een kaars van wil je 't mij vergeven.
O moeder, zei ze
en schreide maar ik zag geen traan.
En nog eens: moeder, of zij 't woord kon strelen.
En langzaam, fluisterend:
Gegroet door een schaduw
nee,
Overschaduwd door een groet
(ik weet niet of ik het heb verstaan)
en zuchtend dansend,
onder geluk gebogen
(ik weet niet hoe ik het zeggen moet)
is zij de schemer het weiland ingegaan.

Er zijn dingen die ons te boven gaan.
Had ik maar tranen gezien, haar stem maar horen breken,
ik had haar naam geroepen, over haar haar gestreken,
maar zij was haar naam niet, ik heb niets gedaan.

Er zijn grote dingen aan haar gedaan,
Er zijn dingen aan haar gedaan
en wij zijn niet gewaarschuwd, wij hebben de duiven
niet achter haar sluier neer zien strijken.
Wij zijn bedrogen;
zij is al hemelend; goud en al gewogen;
zestien en zonder gisteren;
zestien en met verzadigde ogen.

God is met ons bezig, God is met ons bezig
en het is verschrikkelijk.
Wij zijn niet gewaarschuwd, wij zien ook geen schaduw, wij gaan
dingen uit boeken denken,
wartaal uitslaan.

Wij zullen zwijgen, jij en ik,
wij zullen dikwijls eenzaam zijn voortaan,
en stomgeslagen en met lege handen,
vervreemdend van de
schouders en wangen waar zij nu naar staan.
Zij zal veel dingen zeggen die wij niet verstaan.
Zij zal van vuur zijn en maar niet opbranden.
Want als de bries haar dit heeft aangedaan,
wat als de storm opstaat?
En als de schaduw haar al doet verdwijnen,
wat dan wanneer het licht eens in zal slaan?

Jongen, probeer haar tegemoet te gaan.


Sint Jozef tijdens Jezus' geboorte

Over Jozefs rol tijdens Jezus’ geboorte horen we in de evangelies niets. De oudste legendes vertellen dat Jozef er op uit ging om vroedvrouwen te zoeken.

Het zijn de middeleeuwse kunstenaars die ons doen mediteren over Jozefs aanwezigheid in de stal. Aanvankelijk zien we hem terzijde van het gebeuren neerzitten, met de hand aan de wang, overdonderd door het mysterie dat hem is overkomen. Gaandeweg de middeleeuwen komt hij tot leven: hij snijdt kleertjes voor het Kind, maakt een vuur aan, maakt water warm, kookt papjes, doet het Kind in bad of geeft het te eten uit een kommetje, wast luiers en doeken, verricht onderhoudswerkzaamheden, ligt eerbiedig geknield voor het Kind, samen met Maria, heeft een kaars of lantaarn in de hand, heet bezoekers welkom en wijst hun op het Kind enz. enz.

De apocriefe evangeliën weten vervolgens veel bijzonderheden te vertellen over de vlucht naar en het verblijf in Egypte. In elke anekdote wordt benadrukt hoe bijzonder dit Kind is, en dat het wonder op wonder verricht, herhaaldelijk tot verrassing van Jozef en Maria. Zo buigt een eeuwenoude palmboom met kokosnoten zich naar het gezin om hen te voeden. Alsof Jozef vraagt een moment aan de kust te rusten om zich te verfrissen, blijkt het Kind de weg te verkorten en zijn ze plotseling reeds op de plaats van bestemming aangekomen enz. enz.


Sint Jozef tijdens Jezus' Kindheidsjaren

1 Bijbel
Alleen bij Lukas (02,41-52) vinden we een verhaal uit Jezus’ kindertijd. Als Jezus twaalf is, gaan vader, moeder en hij - zoals elk jaar trouwens - voor het paasfeest naar de tempel in Jeruzalem. Als ze teruggaan, blijft hij in de tempel achter te midden van de leraren die verbaasd staan over zijn wijsheid. Na drie dagen ‘met pijn’ naar Hem te hebben gezocht, vinden zijn ouders hem terug. Hij gaat met hem mee en is hun onderdanig. Daarna horen we niets meer over Jozef.

2 Legendes
De apocriefe evangelieverhalen uit de eerste eeuwen menen meer te weten.
Zo horen we in het zogeheten evangelie van de Pseudo-Matteus, hoe Jezus als knaap blijk gaf van zijn goddelijke afkomst door wonderen en tekenen te verrichten. Die stuitten natuurlijk telkens weer op verwondering en verontwaardiging Zo hield zich niet aan de sabbatsvoorschriften, veroorzaakte de dood van dwarse vriendjes enz. En telkens moest Jozef het onuitstaanbare knaapje weer tot de orde roepen. Uiteindelijk zijn ze zelfs genoodzaakt uit Nazareth weg te gaan en zich te vestigen in Kafarnaüm…
[Zie: H. Bakels 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus, zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee jaren onzer jaartelling. In twee delen. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1922. Deel I, pp.198-212]

In het zogeheten Arabische Evangelie van de Verlosser (ca 450?) lezen we dat Jozef weliswaar timmerman was van zijn vak, zoals we ook in het evangelie lezen. Maar dat hij er niet zo goed in was:

Hoofdstuk 38
Jozef nu ging de hele stad rond, en nam de Heer Jezus mee als de mensen hem vroegen om een deur, een melkvat, rustbank of kist te komen maken. Overal ging de Heer Jezus met hem mee. Telkens als Jozef iets van zijn handwerk met een el of een duimbreedte langer of korter, smaller of breder moest maken, strekte de Heer Jezus zijn hand ernaar uit. Had Hij dat eenmaal gedaan, dan was het precies zoals Jozef het gewild had. Hij hoefde er met eigen vaardigheid niet meer aan te pas te komen. Jozef was immers niet zo bekwaam in het timmervak.

Hoofdstuk 39
Zo ontbood hem op een dag de koning van Jeruzalem met de opdracht: ‘Jozef, ik wil dat je voor mij een verheven zetel maakt; hij moet de maten hebben van de plek waar ik altijd resideer.’ Jozef ging meteen aan het werk. Het duurde twee jaar. Maar toen hij de zetel aanbracht op de daarvoor bestemde plek, dat hij links en rechts twee duim te kort was. Toen de koning dat zag, werd hij woedend. Van angst kreeg Jozef geen hap meer door de keel en ’s nachts sliep hij niet. De Heer Jezus vroeg hem waarover hij zo inzat. Hij zei: ‘Omdat ik in één klap alles kwijt ben, wat ik in twee jaar heb opgebouwd.’ Toen zei de Heer Jezus: ‘Vrees niet; houd moed. Als u de ene kant van de zetel vastpakt, neem ik hem aan de andere kant. We zullen zien wat er aan kunnen doen.’ Jozef deed het, en allebei trokken ze aan hun kant. Zo kreeg de zetel alsnog de maten die hij hebben moest. Toen de omstanders zagen wat er gebeurd was, prezen ze God…
[bewerkt naar H. Bakels 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus, zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee jaren onzer jaartelling. In twee delen. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1922. Deel I, pp.272-273]


Jozefs dood

Over Sint Jozefs zalig afsterven wordt verteld in het apocriefe boek ‘De Geschiedenis van Jozef de timmerman’. Het stamt waarschijnlijk uit de 4e eeuw. Het boek bevat 32 hoofdstukken. Het relaas over Jozefs dood neemt ruim de helft ervan in beslag.

[Uit de zogeheten 'Geschiedenis van Jozef de Timmerman' (" 400?) hoofdst.2-4; bewerkt naar H. Bakels 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus, zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee jaren onzer jaartelling. In twee delen. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1922. Deel II, pp.20-22]

Het wordt gepresenteerd als een toespraak van Jezus tot zijn leerlingen. Hij vertelt hun uitvoerig over hoe Jozef aan zijn eind is gekomen. Aan het einde van het boek blijkt dat het is ontstaan in kringen van gelovigen die de nagedachtenis van Jozef in ere willen houden en hem vereren als hun beschermheilige. Zoals gezegd: Jezus is aan het woord De ‘u’ die Hij toespreekt is zijn stervende vader Sint Jozef. “Iedere sterveling die op uw sterfdag een extra offer opdraagt, zal Ik zegenen en belonen temidden van de kring der maagden. En iemand die op uw sterfdag ter ere van u aan noodlijdenden en behoeftigen, weduwen of wezen, uit eigen middelen iets geeft ter ondersteuning, voedsel bijvoorbeeld, zal tijdens zijn leven nooit slachtoffer worden van roof of diefstal. En wie een beker water of wijn geeft aan weduwe of wees, zal ik bij u aanbevelen, zodat u die weldoener kunt binnenleiden tot het hemels gastmaal. Ik zal het hem dertig, zestig of honderd maal belonen.
Wie mijn verhaal over u aan anderen zal doorvertellen, zal ik heel zijn leven aan uw bescherming toevertrouwen. En als voor hem of haar de dag van de dood gekomen is, zal ik het boek waarin diens zonden zijn opgetekend, verbranden. Hem of haar zal geen enkele pijn treffen op de dag van het Laatste Oordeel…”
[Hoofdstuk 26]
Wat vertelt ‘Jezus’ volgens dit boek over Jozefs dood?

In hoofdstuk 12 vertelt ‘Jezus’ dat Jozef zijn einde voelt naderen.
In hoofdstuk 13 gaat hij naar Jeruzalem om in de tempel te bidden. In 14 keert hij terug naar Nazareth. Hij is intussen zo verzwakt dat hij het bed moet houden. In de volgende hoofdstukken krijgen wij een overzicht van Jozefs leven. Hij zou honderdenelf jaar geworden zijn. Weer volgt er een gebed in de vorm van een weeklacht, waarin vooral herinneringen aan Jobs weeklacht langskomen (hfdst.16). 
In hoofdstuk 17 vertelt ‘Jezus’:
“Ik trad nu bij hem binnen en bevond dat zijn ziel heftig in beroering was. Hij had het erg benauwd. Ik zei: ‘Dag rechtvaardige vader Jozef. Hoe gaat het?’ Hij antwoordde: ‘Wat ben ik blij dat je komt, mijn jongen. Pijn en doodsangst belagen mij aldoor. Maar zodra ik je stem hoorde, werd het rustig in mij…’ Volgt een soort litanie tot Jezus, waarna Jozef zijn leven overziet, vooral zijn leven met Jezus’ moeder Maria.

In hoofdstuk 18 komt Maria erbij. Jezus zit aan het hoofdeind en houdt Jozefs hand vast, Maria houdt Jozefs voeten omklemd en merkt op dat ze al koud zijn (hfdst.19-20). Als het moment van Jozefs dood dáár is, spreekt Jezus een gebed tot zijn Vader God. Vervolgens verschijnen de aartsengelen Michaël en Gabriël en wikkelen Jozefs ziel in een doek om hem naar de hemel te dragen. Daarop drukt Jezus Jozefs dode ogen toe (hfdst.23).
Daarna komen de kinderen uit Jozefs eerste huwelijk erbij. De hele dorp van Nazareth deelt in de rouwklacht. Uitvoerig wordt het doodsritueel beschreven: de gebeden, toespraken en overwegingen die bij de overledene worden gehouden.

Zo stierf Jozef volgens de legende tussen Jezus en Maria. Op basis van deze legende wordt Jozef  vereerd als patroon van een zalige dood.


Verering & Cultuur
Ondanks bovenstaand apocrief evangelie uit de 4e eeuw, stellen we vast dat de aandacht voor Jozef in de eerste eeuwen van de christentijd nog sterk op de achtergrond bleef. Naar het schijnt komt zijn verering vanuit de oosterse kerken naar het westen. De oeroude Kopten vieren hem op 20 juli. Er wordt gesuggereerd dat de westerse kerk hem op 19 maart heeft geplaatst om daarmee een bestand Romeins feest te kerstenen. Op die dag vierden de oude Romeinen een feest ter ere van Minerva, beschermgodin van handwerkslieden en arbeiders in de kunstvaardigheid. Dat patronaat zou dan door Sint Jozef zijn overgenomen.

In het westen vinden we Jozef voor het eerst in het Martyrologium (Martelaren- en Heiligenboek) van Reichenau van halverwege de 9e eeuw. In de middeleeuwse religieuze kunst wordt hij weinig afgebeeld; alle verering richt zich op Maria. We vinden hem eigenlijk alleen terug op afbeeldingen van Christus' geboorte.

Hij blijkt dan vaak een wat simpele grijsaard, een beetje opzij gezeten in de klassieke houding van iemand die zo overweldigd wordt door de gebeurtenissen dat hij ze niet bevatten kan (hand aan de wang). Op laat- middeleeuwse kerstvoorstellingen uit het westen doet hij vaak huishoudelijke werkjes in de stal (vuur maken, luiers wassen, papje koken) of hij houdt behoedzaam een kaars vast in de helder verlichte nacht (prachtig symbool voor zijn levenstaak: behoeder te zijn van het ware licht dat in die nacht onder de mensen is verschenen).
Op andere afbeeldingen heeft hij vaak twee duiven bij zich (verwijzing naar het verhaal van Jezus' opdracht in de tempel, waarbij zij twee duiven offerden), of ook wel timmergereedschap.

Vanaf het moment dat in het westen de menselijkheid van Jezus wordt benadrukt, komt ook Sint Jozef steeds meer in beeld. Hij begint verering te genieten in de kringen van de franciscanen. Dat heeft waarschijnlijk te maken met hun spiritualiteit van bescheidenheid. Zij wilden naar het voorbeeld van Franciscus († 1226; feest 4 oktober) ‘minderbroeder’ zijn; dat zullen ze herkend hebben in die stille figuur op de achtergrond van Jezus’ verborgen leven. De waardering voor de persoon van Jozef wordt aangewakkerd door grote heiligen als de cisterciënzer Bernardus van Clairvaux († 1153; feest 20 augustus), de volkspredikanten Bernardinus van Siena († 1444; feest 20 mei) en de dominicaan Vincentius Ferrer († 1419; feest 5 april), de carmelites Teresa van Avila († 1582; feest 15 oktober), de bisschop van het toegewijde leven Franciscus van Sales († 1622; feest 24 januari). Het was paus Sixtus IV († 1448), ooit zelf franciscaan, die Jozefs feest op de algemene heiligenkalender plaatste. Gregorius XV († 1623) maakte er in 1621 een verplichte feestdag van. Het was pas paus Benedictus XIII († 1730) die Sint Jozef een plekje gaf in de Litanie van Alle Heiligen. Paus Pius IX († 1878; feest 7 februari) benoemde hem tot patroon van de kerkgemeenschap. Sinds 1919 kreeg hij zelfs een eigen prefatie in het missaal:

‘En nu, op dit hoogfeest, verheerlijken wij U omwille van de heilige Jozef. Hij vond genade in uw ogen. Hij is de man die Gij gegeven hebt aan de Moeder van uw Zoon, de Maagd Maria. Hij is de goede en getrouwe knecht aan wie Gij uw gezin hebt toevertrouwd. Als een vader heeft hij zorg gedragen voor uw eniggeboren Zoon, ontvangen van de Heilige Geest: Jezus Christus onze Heer. Door wie de engelen enz.’


Patronaten
Hij is dus beschermheilige van de hele kerkgemeenschap, van de huisvaders, echtgenoten en christelijke gezinnen. Zo vond en vindt men in vele traditionele kerken een Jozefaltaar aan de kant waar de mannen doorgaans plaatsnamen en een Maria-altaar aan de kant van de vrouwen. Zo keken zij uit op de patroonheiligen waaraan zij zich als vaders en moeders konden spiegelen. Voorts is Jozef patroon van opvoeders, kinderen, jongeren, ongehuwde meisjes en weeskinderen; van weggebruikers, reizigers, bannelingen, vluchtelingen en évacués (vanwege de vlucht naar Egypte); van de handarbeiders en werklieden, vooral timmerlieden, meubel- en wagenmakers en schrijnwerkers; van ingenieurs,  en pioniers. Van doodgravers, stervenden en van een zalige dood, omdat hij volgens boven vermelde legende gestorven zou zijn met Jezus aan zijn hoofdeind en Maria aan zijn voeteneind. In verband hiermee heeft Paus Pius XII († 1958; feest 9 oktober) in 1955 de feestdag ingesteld van Jozef werkman op 1 mei; de dag dat de communisten en socialisten, de dag van de arbeid vierden.

Zijn voorspraak wordt ingeroepen om de kuisheid te bewaren, om uitkomst bij woningnood, bij verzoekingen en verleidingen, in wanhopige situaties, en voor een goede dood.

België
Plaatsen waar Sint Jozef bijzondere verering genoot/geniet en waaraan bedevaartvaantjes zijn verbonden: Balen-Wezel in het dekenaat Mol, Deurne-Antwerpen, Leuven en Waver. Daarnaast is er bijvoorbeeld een Jozefkerk in Anderlecht bij Brussel en een Sint-Jozefziekenhuis te Antwerpen-Mortsel.

Duitsland
Hij is hoofdpatroon van Beieren (1663) en Westfalen, van het bisdom Osnabrück en tweede patroon van het aartsbisdom Keulen.

Frankrijk
Hij is patroon van de stad Boulogne. Parijs heeft een Jozef-Carmelkerk. De jezuïeten bouwden eind 19e eeuw een St-Jozefkapel op hun retraitelandgoed te Penboc’h aan de Golfe de Morbihan, Bretagne; Negen gebrandschilderde ramen beelden zijn leven uit.

Italië
Hij is patroon van de Kerkelijke Staat en van de stad Rome.

Nederland
Er zijn Jozefkerken te Achterveld, Achteveld, Alkmaar (kapel), Almelo, America, Amsterdam, Amsterdam (kapel), Arnhem, Asten, Barger-Compascuum, Bennebroek, Bergen-op-Zoom, Beverwijk, Biezenmortel, Blaricum, Blerick (kapel), Blokker (kapel), Breda, Brunssum, Budel-Dorplein, Cuijk, Delden (& Blasius), Delft (tot 1968);

Dit patronaat ging waarschijnlijk terug op de schuilkerk die de jezuïeten rond 1620 op die plek begonnen. Zij stond pal tegenover de zijwand van de Nieuwe Kerk, die de paters steevast met OLV-kerk aanduidden, hoewel zij vóór de Reformatie meer bekend had gestaan onder de naam van St-Ursula, de tweede patrones. De paters moesten in die Calvinistische tijd in het verborgene opereren. Twee redenen waarom zij het waarschijnlijk zijn geweest die Sint Jozef als patroon kozen.

Delfzijl, Den Bosch, Den Haag (kapel), Denekamp, Deurne, Diessen, Doenrade, Dongen (& Maria), Dordrecht (Arbeider), Drunen, Eindhoven (& Maria), Emmercompascuum, Enschede, Geijsteren (kapel), Geldrop, Gemert, Groningen (& Martinus), Haarlem, Heeg, Heelsum, Heerlen, Helden-Beringe, Helmond, Hillegom, Hilversum, Hoogerheide, Hooglanderveen, Horn-De-Weerd, Hout-Blerick, Kaatsheuvel, Kerensheide-Stein, Kerkrade/Kaalheide, Leeuwen, Leiden (& OLV.Hemelvaart), Leidschendam (Jozef-Opifex), Lekkerkerk, Leusden, Lochem (kapel), Maastricht, Meers, Meerssen (Arbeider), Melissant , Nieuw-Heeten, Nieuw-Namen, Nieuwerkerk/Amstel, Nieuwerkerk/IJssel, Nijmegen, Noordwijkerhout, Oijen (kapel), Oost-Maarland , Oss (& H.Sacrament), Rilland-Bath, Roermond-Azenray (OLV-Goede-Raad), Roosendaal, Rotterdam, Rozenburg, Siebengewald, Simpelveld-Huls (Arbeider), Sittard, Smakt;

Smakt is de enige Jozefbedevaartplaats in Nederland. In 1699 stichtte Johan Albert Bouwens van der Boye, baron van Neeryssche en heer van Venray, een kapel ter ere van Sint Jozef. Eigenlijk was de kapel bedoeld als opvang van mensen voor wie de afstand naar de parochiekerk in Venray te groot was. Men vermoedt dat ze aan Sint Jozef werd toegewijd, omdat deze heilige op dat moment in Spanje buitengewoon populair was. De heerlijkheid Venray, waar Smakt onder viel, was Spaans bezit. Op dat moment horen we nog niets van een bijzondere verering of devotie voor Sint Jozef. Daarvoor moeten we wachten tot ca 1880. Pas in 1887 horen we van georganiseerde bedevaarten. Bij het tweehonderdjarig jubileum van de kapel in 1899 werd een Broederschap van Sint Jozef opgericht. Jozef werd er vereerd onder drie titels: als patroon van een gelukkige levensstaat (daarin was Smakt uniek; jaarlijks trokken duizenden verloofden naar Sint Jozef om zijn goedkeuring over hun voorgenomen huwelijk af te smeken. Bij thuiskomst werd er gevraagd of Jozef ‘geknikt’ had), als patroon van het christelijk huisgezin en als patroon van een zalige dood. Tot op de dag van vandaag trekken er jaarlijks nog enkele duizenden pelgrims naar Sint Jozef van Smakt.

Hij staat er afgebeeld met een beeldje van zo’n halve meter hoog. Hij heeft de kleine Jezus aan de hand die zijn andere handje uitstrekt naar de gelovigen.
[MC3.2000]

Someren, Standdaarbuiten, Stevensbeek, Tegelen, Tilburg (Jozef-op-heuvel), Ubach-over-Worms, Utrecht, Vaals, Valkenburg/Geul, Valkenswaard, Vasse (& Pancratius), Veldhoven, Velsen-Noord, Venhorst, Venlo, Wassenaar, Wateringen, Weerselo (kapel), Weert, Wijchen-Alverna, Wijkeroog, Wilbertoord, Woensdrecht, Woensel, Woudrichem-Sleewijk, Zaandam, Zandberg, Zeist, Zuidhorn, Zwaagdijk en Zwolle.

Sint-Jozefkloosters te Baarlo, Beek-en-Donk, Roosendaal en Schiedam.

Sint-Jozef bejaarden-, verzorgings- of ziekenhuizen te Alphen/Rijn, Apeldoorn, Eerde, Esch, Gaanderen, Gendt, Groenlo, Hoensbroek, Kerkrade (& Norbertus), Nederweert, Nuland, Oosterhout (N-B), Purmerend, Reek, Veghel, Vlissingen en Wervershoof.

Sint-Jozefscholen o.a. te Bodegraven, Den Hoorn, Monster, Nootdorp, Pijnacker, Schipluiden, Tilburg, Vlaardingen, Wateringen en Woerden.

Oostenrijk
Hij is patroon van Oostenrijk en van alle bondsstaten, vooral Tirol, Steiermark en Kärnten.

Tsjechië
Hij is patroon van Bohemen.

Canada
Sinds 1624 is hij patroon van Canada. Beroemd is het Sint-Jozef Oratoire in Montréal, Canada.

México
Hij is patroon van het land México (1555) en van Perú (1828).

Azië
Hij is patroon van China en van de Filipijnen (1565).

Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld als onderdeel van Jezus’ Kindheidsverhalen (vooral de verhalen rond Jezus’ geboorte en de vlucht naar Egypte); met het Jezuskind aan de hand of op de arm; met timmermansgereedschap, met leliestaf (op grond van zijn uitverkiezingslegende); stervend tussen Jezus en Maria.

In 1946 publiceerden Gabriël Smit (rijmpjes) & Piet Worm (prentjes) een boekje over heiligen voor kinderen: ‘Roosjes uit de Hemeltuin’; Utrecht/Antwerpen, De Fontein. Het bevat ook een rijmpje voor Sint Josef:

Sint Josef, die zo welgemoed
Het goddelijk Kindje hebt behoed
Toen het door moordlust werd belaagd
En die het, samen met de Maagd,
Gebracht hebt naar een veilig land, -
Reik ook aan mij uw sterke hand.

Weerspreuk(en)
'Als 't helder is op Sint-Jozefdag,
een goed jaar dat men verwachten mag.' [131; 132]

'De grote was te drogen hangen op Sint-Jozefdag:
't is dan toch altijd schoon weer!' [131]

'Is het met Sint Jozef klaar,
reken met een ruim goed jaar.' [213]

'Ist's am Josifitag schön,
ein gutes Jahr man kann kommen seh'n.'
[Is het op Sint-Jozef goed:
een goed jaar verwachten doet].[213]

'Le chaud à la Saint-Joseph,
l'été sera bref.'
[Met Sint Jozef warme zon;
 de zomer straks is heel gauw om.]

'Sint-Jozef, schoon en goed;
en vruchtbaar jaar verhopen doet.'  [131]

'Sint Jozef helder en klaar,
geeft licht een vruchtbaar jaar.' [213]

'Sinte-Jozef, sta ons bij,
 of de winter gaat niet voorbij.' [131]

'St. Joseph's day clear,
so follows a fertile year.'
[Sint-Jozefsdag klaar:
dan volgt een vruchtbaar jaar][213]

[Dries van den Akker s.j./2010.03.27]


Over Jozef

[Overweging op de 4e zondag van de advent: 1e Lezing: Jesaja 07,10-14; Evangelie: Matteus 01,18-24]

Te oordelen naar de lezingen die voor vandaag zijn uitgezocht, zou je bijna de indruk krijgen dat het nu al kerstmis is. Misschien is dat ook wel de bedoeling. Aan één dag hebben we niet genoeg om heel de reikwijdte van het evangelie te overzien.

Vandaag wil ik met u stilstaan bij de rol die Jozef in het kerstverhaal krijgt toebedeeld. Van hem wordt verteld dat hij er over dacht om in stilte van Maria te scheiden. Van oudsher zijn er twee opvattingen over de vraag hoe je deze tekst moet uitleggen. De eerste is de bekendste. Maria bleek zwanger te zijn van een ander, terwijl ze al met Jozef verloofd was. Er was een ander in het spel. Volgens de joodse wet was dat een reden om aan je vrouw een scheidingsbrief mee te geven en uit elkaar te gaan. Omdat Jozef een rechtvaardig man was, wilde hij Maria niet in het openbaar voor schut zetten, hoewel hij daar alle reden voor had. De bijbel gebruikt het woord 'rechtvaardig' voor mensen die de wet van God nakomen, leven volgens de Tora: dus barmhartig zijn en vergevingsgezind. Daarom dacht Jozef erover om haar in stilte een scheidingsbrief te geven. Dat is de eerste opvatting.

Er is echter ook een andere opvatting. Die zegt dat Jozef van het begin af aan in de gaten had dat er met Maria iets bijzonders aan de hand was; dat God met haar bezig was. Hij was immers een rechtvaardige! Hij vermoedde dat God grote dingen deed met Maria zijn aanstaande vrouw. En omdat hij een rechtvaardige was, meende hij dat hij God niet in de weg moest zitten. Hij moest God alle ruimte geven, en dat betekende dat hij die ruimte moest maken door van Maria weg te gaan. Anders zou hij God telkens voor de voeten lopen en Maria maar in opspraak brengen. Persoonlijk is die opvatting mij het liefste. Omdat ze veel eerbiediger is en recht doet aan de toonzetting van het evangelie van Matteus.

Want hoe mooi en gepast Jozefs bescheidenheid ook is, God blijkt hem naast Maria hard nodig te hebben. Hij heeft voor hem ook een rol bedacht, en wel een zeer wezenlijke. Daarom verschijnt er in een droom aan Jozef een engel met de opdracht niet bang te zijn en Maria bij zich te nemen en het kind de naam Jezus te geven. Jezus betekent 'Hij - dat is God - zal redden'. Want - zo legt de engel uit - hij zal zijn volk redden van het kwaad.

Nou, als dat vandaag geen blijde boodschap is. Eigenlijk is het jammer dat we al heel veel weten over de volwassen Jezus. Want als Matteus bij de geboorte van dit kind aankondigt dat het ons gaat verlossen van het kwaad, ben ik ontzettend benieuwd naar het vervolg. Wat zal die Jezus dan straks als volwassene gaan doen, dat Matteus dat durft te schrijven? Hoe gaat Jezus dat straks waarmaken. Je kunt bijna niet wachten om het vervolg van dit verhaal te lezen.

Verlossen van het kwaad. Wat zou dat allemaal in onze dagen niet betekenen:
-geen idioten meer die aanslagen plegen of beramen;
-geen mensen meer die uit angst voor aanslagplegers op hun beurt geweld gaan gebruiken, of gekke taal uitslaan;
-geen ouders meer die scheiden en hun kinderen verdeeld achterlaten;
-geen egoïsme meer waardoor de natuurlijke energiebronnen worden uitgeput, diersoorten uitsterven, mensen aan de andere kant van onze planeet in armoede leven, en wij die - onwetend - in stand houden, omdat we geen dief van onze portemonnee willen zijn;
-geen oerwouden meer die in hoog tempo worden gekapt;
-geen mensen meer in mijn omgeving die verdriet moeten doormaken, en ik sta er machteloos bij...
-geen... afijn noemt u zelf maar op.

Vandaag krijgen we te horen dat Hij ons daar allemaal van komt verlossen! Wat een bericht. Zo moet Jozef het ook gevoeld hebben, want ontwaakt, doet Jozef wat hem gezegd wordt - hij is immers een rechtvaardige - en neemt Maria bij zich en heeft geen gemeenschap met haar.

Het is goed hier even pas op de plaats te maken. Ieder die iets van de bijbel afweet wordt herinnerd aan het Oude Testament. Ook daar wordt het verhaal verteld van een Jozef die droomde. Ook die Jozef was een rechtvaardige en leefde naar Gods wet. Ook die Jozef had eerbied voor de vrouw van een ander. Weet u nog, hoe hij als slaaf in het huis van Potifar de hofbeambte door de vrouw van zijn heer werd verleid? En hoe hij daar weerstand aan bood, omdat hij Gods wet eerbiedigde? Het kwam hem zelfs te staan op valse beschuldigingen en gevangenisstraf, maar later zou deze Jozef zijn volk redden van een wisse dood. Welnu, dat zal straks over onze Jozef ook verteld worden: dat hij het pasgeboren kind redt van een wisse dood.

Ook onze Jozef had dromen. En als je Matteus nauwkeurig leest, blijkt dat die dromen steeds op dezelfde manier verlopen: 1. Jozef droomt; 2. hem verschijnt een engel van de Heer in die droom; 3. die hem iets opdraagt; 4. en wel bíj zich te nemen: in dit geval Maria; straks tot twee keer toe het kind en zijn moeder; 5. hij ontwaakt uit de droom; en 6. doet wat hem is opgedragen.

Hoewel dat vandaag niet is voorgelezen, wil ik toch even met u kijken naar het vervolg van het verhaal. Er verschijnen wijzen in Jeruzalem die koning Herodes vragen naar de pas geboren koning, want ze hebben zijn ster in het oosten gezien. Toen Herodes dat hoorde, werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem. Dat is een verbijsterende zin. Verontrust??? Als degene geboren is die ons van het kwaad gaat verlossen? Verontrust? De koning en heel Jeruzalem met hem. Verontrust: hoe is het mogelijk. Maar - zult u zeggen: ze hadden misschien niet in de gaten om wie het eigenlijk ging. Dat zou je hopen. Maar helaas. De koning laat de bijbelgeleerden uitzoeken, waar degene die ons zal verlossen van het kwaad - de Messias dus - waar de Messias geboren zal worden. Hij weet het donders goed, en de anderen - die ook verontrust zijn! - weten het ook. Ze kunnen de juiste tekst in de bijbel haarfijn vinden.

Ze zijn verontrust, omdat de Messias, redder van het kwaad is gekomen! Je verstand staat er bij stil. En het wordt nog veel krasser. Want Herodes besluit dat kind uit de weg te ruimen. Alsof hij zegt: "De verlosser van het kwaad? Die moet eerst dood!" Verbijsterend. Misschien krijgen we hier wel antwoord op een vraag die we vandaag helemaal niet gesteld hadden. Hoe komt het toch dat er zoveel lijden en kwaad op de wereld is? Hier wordt gesuggereerd: omdat mensen er niet van verlost willen worden! Zegt dat ook iets over u en mij? Is dat zo? Herken ik dat: dat ik eigenlijk ook niet verlost wil worden van het kwaad?

Vandaag krijgen wij de vraag voorgelegd: in wie herken ik mij het meeste - of het liefste: in Herodes of in Jozef? Laten we hopen in Jozef. Want op dit moment van het verhaal krijgt hij weer een droom, die exact op dezelfde manier verloop als de vorige: 1. Jozef droomt; 2. hem verschijnt een engel van de Heer in die droom; 3. die hem iets opdraagt; 4. en wel bíj zich te nemen - nu het kind en zijn moeder en te vluchten naar Egypte; 5. hij ontwaakt uit de droom; en 6. doet wat hem is opgedragen.

Op die manier weet het kind aan een wisse dood te ontsnappen. Als Jozef er niet was geweest, of als Jozef geen rechtvaardige was geweest die steeds deed wat God hem zei, dan zou er - aldus het verhaal - helemaal geen redder van het kwaad geweest zijn. Dát is Jozefs rol in Gods plan. God had hem hard nodig om het leven van de toekomstige Messias veilig te stellen. Hij, die van zichzelf dacht dat hij God alleen maar de voor de voeten zou lopen en dus in stilte bij Maria weg te gaan om God alle ruimte te geven: hijzelf bleek die ruimte die God nodig had op onze wereld. God heeft mensen nodig om zijn plannen, zijn kinderen veilig te stellen.

En zo horen we straks voor de derde keer dat Jozef droomt, en weer met precies dezelfde woorden: 1. Jozef droomt; 2. hem verschijnt een engel van de Heer in die droom; 3. die hem iets opdraagt; 4. en wel bíj zich te nemen - het kind en zijn moeder, en terug te keren naar huis; 5. hij ontwaakt uit de droom; en 6. doet wat hem is opgedragen. En om de herinnering aan de Jozef uit het Oude Testament nog maar eens te onderstrepen, merkt Matteus op, dat op die manier het woord van de profeet uitkwam: "Ik heb mijn zoon uit Egypte geroepen." Net zoals de Jozef uit het Oude Testament in Egypte het leven had weten te redden van Gods volk (het kind, de zoon van God), juist zo weet nu deze Jozef in Egypte het leven te redden van Gods Zoon die ons zal verlossen van het kwaad.

Dat had Jozef in zijn stoutste dromen niet durven denken. Dat hij zo'n wezenlijke rol zou spelen in Gods plannen. En daar mogen wij troost uit putten. Want misschien hebben ook wij soms de indruk dat wij niets voorstellen, en dat onze aanwezigheid op deze wereld van geen enkele belang is. Nou - krijgen we vandaag te horen - daar kon je je wel eens in vergissen. Jij mag dan misschien wel van jezelf een geringe dunk hebben, het zou wel eens kunnen zijn dat jij er bent, omdat God jou nodig heeft in zijn plannen. Als jij een rechtvaardige bent... - iemand die doet wat God zegt: wie weet hoezeer je dan niet hebt bijgedragen aan de plannen die God met ons heeft. Wie weet of - achteraf gezien - het voortbestaan van zijn aanwezigheid in deze wereld ook niet van jou afhing, van u en mij afhangt.

[Dries van den Akker s.j./2004.12.19]

Bronnen
[000»aff; 000»jrb; 109p:172(vig); 150p:34; 156; 163p:201; 170; 172pl:16; 191p:53.70.81(verlov.).135; 193p:137; 200/1»03.17; 201p:81; 203(pass.); 230p:225.272(verlov.); 233p:450; 234p:113; 235; 237; 320!; 331p:101]

© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen

VoorwoordHoe wordt men heilig?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen