× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contactzoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† eind 4e eeuw  Felix van Trier

Info afb.

Felix van Trier, Duitsland; bisschop; eind 4e eeuw.

Feest 26 maart.

Bij Sint Martinus hoorden we over de omstandigheden waaronder hij bisschop werd gewijd.

Priscillianisme

De westerse christenheid van dat moment werd verscheurd door een nieuwe ketterij, het Priscillianisme. Zij dankte haar naam aan ene Priscillianus, een hooggeplaatste Spaanse leek, die een voortreffelijke opleiding genoten had. Hij had gekozen voor een kluizenaarsleven; volgens zijn tegenstanders was hij te ver doorgeschoten in zijn ascetische idealen; hij verbond er ketterse ideeën aan. Zo schijnt hij beweerd te hebben dat de huwelijkse staat een ware christen onwaardig was, maar geheel duidelijk is dit alles niet. Volgens moderne onderzoekers geeft het te denken dat zelfs een zachtmoedig, maar rechtlijnig man als bisschop Martinus van Tours, die toch zelf het leven van asceet hartstochtelijk was toegedaan, zich van hem distantieerde. Voelde hij onzuivere elementen in Priscillianus' idealen?

Zoveel is zeker dat zich rond Priscillianus een schare van bewonderaars vormde; "vooral vrouwen 'kwamen in drommen op hem af', aangetrokken door zijn welsprekendheid, geleerdheid en zijn ascetisch voorkomen. Ongetwijfeld hielp ook de opwinding van de nachtwaken als hij zich 'in staat van naaktheid' in gebed begaf", aldus de beschrijving van Donaldson. Hoe dan ook, het Priscillianisme had in Noord-Spanje en Zuid-Frankrijk grote aanhang gekregen onder leken, priesters en zelfs bisschoppen. Het had intussen allerlei spanningen teweeg gebracht met hun West-Gallische ambtsbroeders.

In 380 werd te Zaragoza een bisschoppensynode bijeengeroepen. Ook Priscillianus was gevraagd te komen, tesamen met twee bisschoppen die zijn kant hadden gekozen. Ze kwamen niet, wat de verontwaardiging onder de aanwezige bisschoppen alleen maar vergrootte. Felste tegenstander van Priscillianus was Ithacius, bisschop van Ossonoba (= de huidige Portugese stad Faro), een onaangename fanaticus. Er was geen meerderheid te vinden die Priscillianus officieel wilde veroordelen. Omdat Ithacius goede contacten had aan het hof, wist hij keizer Gratianus (375-383) te bewegen een edict uit te vaardigen waarin hij dreigde de Priscillianistische bisschoppen te verbannen en hun kerken te onteigenen.

Dit zette bij de partij in kwestie natuurlijk kwaad bloed. Omdat de bisschopszetel van de Spaanse stad Avila vacant was en er onder de omringende bisschoppen genoeg sympathisanten te vinden waren, werd Priscillianus volgens de officiële kerkelijke procedure tot bisschop van die stad gekozen. Een affront.

Intussen zocht Priscillianus met een handvol medestanders steun bij paus Damasus in Rome. Deze riep in 382 een bisschoppenconferentie bij elkaar, waar ook de toenmalige bisschop van Trier, Britto, bij aanwezig was. De conclusie was dat Damasus Priscillianus niet wenste te ondersteunen. Ook bij collega Ambrosius in Milaan vond hij geen gehoor. Vervolgens begaf hij zich naar Verona waar op dat moment de keizer verbleef en kreeg van hem zwart op wit dat alle dreigementen aan zijn adres werden ingetrokken en dat hij en zijn medestanders in ere werden hersteld.

Na dit succesje zette Priscillianus en zijn medestanders onmiddellijk de tegenaanval in: ze dienden een officiële aanklacht in tegen hun aartsvijand, bisschop Ithacius. Deze vluchtte naar Trier waar hij de steun mocht verwachten van de meeste hofbisschoppen, die - zo hoorden we al eerder - vooral uit pluimstrijkers bestonden.

Staatsgreep en Caesarwisseling

Precies in die tijd bereikte de stad het bericht dat de troepen in Engeland in opstand waren gekomen en een van hun generaals, Magnus Maximus, tot keizer hadden uitgeroepen en nu optrokken tegen Gratianus. Deze werd op lafhartige wijze door een ritmeester van de keizerlijke cavalerie om het leven gebracht. Maximus werd uitgeroepen tot keizer.

In datzelfde jaar, 383, hield de nieuwe keizer zijn triomfantelijke intocht in Trier. Ithacius smeedde het ijzer nu het heet was. Met behulp van de hofkliek diende hij een aanklacht in tegen Priscillianus met het verzoek eens en voorgoed een eind te maken aan deze splijtzwam, die niet alleen een gevaar was voor de eenheid van de kerk, maar ook van het Rijk. Maximus beval tot een bisschoppensynode te Bordeaux. De synode werd gehouden in het jaar daarop, en leek geneigd Priscillianus te veroordelen. Maar die deed een beroep op de keizer persoonlijk; diens voorganger was hem immers gunstig gezind geweest.

Zo verscheen hij met zes getrouwe volgelingen voor het keizerlijk gerechtshof te Trier om zich in de beklaagdenbank te weer te stellen tegen een serie vage beschuldigingen. Maar zijn zaak stond zwak.

Martinus in Trier

Op dat moment kwam bisschop Martinus van Tours in actie. Men zegt dat hij ook aanwezig was op de synode te Bordeaux, maar zijn handtekening is onder geen enkel stuk te vinden. Dat kan natuurlijk ook te wijten zijn aan het feit dat hij - hoewel tegenstander van Priscillianus' idealen - in het geheel niet instemde met de gang van zaken. Zijn komst was groot nieuws in de stad. Hij begaf zich linea recta naar Ithacius en smeekte hem "zijn beschuldiging in te trekken, of minstens Maximus te verzoeken niet het bloed te vergieten van de ongelukkigen in kwestie." Temeer omdat hij het een schandelijke zaak vond de keizer het laatste woord te geven in een kerkelijk conflict. Ithacius moet toen smalend gereageerd hebben dat Martinus wel uit mocht kijken met zijn overdreven ascetische levenswijze; anders zou het voor hem wel eens op dezelfde manier kunnen aflopen als met de zeven in de beklaagdenbank.

De nieuwe keizer was nieuwsgierig de beroemde bisschop van Tours te leren kennen. Zowel hier als in Engeland lag zijn naam immers op ieders lippen. Hij nodigde hem dus bij zich aan tafel. Aanvankelijk weigerde Martinus; daar paste hij niet. Maar tenslotte stemde hij toe: je wist maar nooit waar het goed voor was. Hij had de gunst van de keizer hard nodig.

Verdere verwikkelingen rond Priscillianus

Martinus wist bij de keizer te bewerkstelligen dat het proces tegen Priscillianus en zijn gezellen werd geseponeerd. In de mening dat zijn taak er nu op zat, vertrok hij naar Tours. Maar de partij van Ithacius bleef drammen en deed de keizer van gedachten veranderen. Hij gaf zijn rechter Evodius opdracht onmiddellijk het proces tegen Priscillianus en zijn zes aanwezige medestanders in gang te zetten. Deze bevond de beklaagden schuldig op alle punten. Geen van de aanklachten leek een doodvonnis te rechtvaardigen, maar dat werd het wel. In januari 385 werd Priscillianus met zijn zes medestanders onthoofd. Toen dit bericht Martinus op zijn thuisreis achterhaalde, keerde hij onmiddellijk naar Trier terug...

Maar laten we Sulpicius Severus weer aan het woord laten. Zijn weergave van de gebeurtenissen vinden we in zijn Dialogen. Gallus is weer temidden van een kring van luisteraars aan het woord.

11. 'Hoewel Caesar Maximus in andere opzichten een goed man was, hield hij - misleid door de raad van de bisschoppen - na de moord op Priscillianus diens aanklager Ithacius en zijn niet noemenswaardige trawanten met keizerlijk gezag de hand boven het hoofd. Niemand mocht hem ervan beschuldigen dat door zijn gedram de man, rechtgelovig of niet, ter dood was gebracht. Martinus zag zich genoodzaakt wegens meerdere kwesties van mensen in moeilijkheden, zich tot de regering te wenden. Zo kwam hij in het hart van deze storm terecht. In Trier waren de bisschoppen in vergadering bijeen; zij allen maakten zich medeplichtig door hun dagelijkse omgang met Ithacius. Toen hun het bericht bereikte dat Martinus eraan kwam, waren ze behoorlijk van hun streek en werden bang. Nu had de caesar op grond van hun adviezen daags tevoren besloten officieren met de hoogste volmachten naar Spanje te sturen om ketters op te sporen, te arresteren, ter dood te veroordelen en hun goederen verbeurd te verklaren.' Ongetwijfeld zou die storm ook een groot aantal heiligen in gevaar brengen.

Sulpicius Severus gebruikt voor 'gelovigen' nog steeds de Paulinische aanduiding 'heiligen'.

Er werd immers maar weinig onderscheid gemaakt tussen de mensen. In die tijd oordeelde men alleen met de ogen, zodat men eerder op grond van bleekheid of kledij dan vanwege het geloof voor ketter werd uitgemaakt. Dat Martinus daar vierkant op tegen was, begrepen die bisschoppen maar al te goed. Geplaagd door een slecht geweten hadden zij nu maar één zorg: elke ontmoeting met Martinus te vermijden. Het gevaar was immers groot dat er onder hen waren die zouden vallen voor Martinus' gezag en standvastigheid en naar hem overlopen. Zij wisten de keizer zover te krijgen hem gezanten tegemoet te zenden met de boodschap dat hij alleen maar naar de stad mocht komen, als hij beloofde in vrede met de daar aanwezige bisschoppen te zullen verkeren. Heel slim verklaarde Martinus dat hij in de vrede van Christus zou komen. Het was nacht toen hij de stad bereikte; hij ging regelrecht naar de kerk om er te bidden.

De volgende dag begaf hij zich naar het paleis. Naast vele andere verzoeken (zoals gratie voor sympathisanten van Maximus' voorganger Gratianus) was wel het voornaamste dat de caesar geen officieren naar Spanje zou sturen met de bevoegdheid doodvonnissen te vellen. Martinus had immers niet alleen zorg voor het vermoedelijke lijden van de christengelovigen, maar ook voor de bevrijding van de ketters.

De keizer pakte het slim aan. Hij hield Martinus twee dagen aan het lijntje; misschien omdat hij hem wilde laten voelen hoe zwaar hij aan die zaak tilde, of misschien omdat hij te veel onder de invloed stond van de bisschoppen en niet van gevoelen wilde veranderen of wellicht ook omdat hij werd weerhouden door zijn algemeen bekende inhaligheid. Hij was immers uit op de verbeurd te verklaren goederen. Hoewel hij veel goede dingen heeft gedaan weet iedereen dat inhaligheid zijn zwakke punt was. Maar we moeten ook niet de omstandigheden vergeten waarin de staatskas toen verkeerde. Deze was door de vorige vorsten volkomen leeggeplunderd en hij moest voortdurend voorbereid zijn op burgeroorlog of opstand.

Het is opvallend hoe Sulpicius Severus bij monde van Gallus zijn best doet keizer Maximus in een gunstig daglicht te plaatsen.

12. Martinus had de gemeenschap met de aanwezige bisschoppen geweigerd! Beangst zochten zij nu hun heil bij de caesar; zij klaagden dat hun veroordeling bij voorbaat al vast had gestaan en dat hun gezag geen knip voor de neus meer waard zou zijn, als Martinus' houding de positie van Theognitus zou versterken; dat was immers de enige die zich steeds tegen hun aanpak had verzet.

Van deze Theognitus is voor zover ik weet verder niets bekend.

Men had Martinus niet in de stad moeten toelaten. Welbeschouwd was hij al niet eens meer een verdediger, maar een wreker van ketters. In dat geval had de dood van Priscillianus geen enkel effect gehad. Tenslotte wierpen zij zich voor de keizer te voet en smeekten onder tranen en gejammer dat hij tegen deze man zijn keizerlijke macht zou gebruiken. Het ontbrak er nog maar aan dat zij de keizer dwongen Martinus het lot van de ketters te laten ondergaan! Weliswaar was de caesar al te gemakkelijk geneigd zijn oren naar hen te laten hangen, maar tegelijk was het hem ook duidelijk dat Martinus meer geloof, heiligheid en gezag bezat dan enige andere sterveling.

Terug naar de verwikkelingen met de Trierse bisschoppenkliek

De caesar probeerde dus op een andere manier de heilige voor zijn karretje te spannen. Hij liet hem in het geheim bij zich komen en maakte hem in alle vriendelijkheid duidelijk dat de ketters niet door het gedram van de bisschoppen, maar terecht op staatsrechtelijke gronden veroordeeld waren. Er was dan ook geen enkele reden om de gemeenschap met Ithacius en zijn collega's te weigeren. En die Theognitus? Die had eerder uit haat de gemeenschap met de anderen verbroken. Hij was trouwens de enige geweest; de anderen hadden zich niet verzet. Een paar dagen geleden waren de bisschoppen nog bijeen geweest in een synode en daar was officieel vastgesteld dat Ithacius geen enkele blaam trof.

Maar Martinus bleek in het geheel niet onder de indruk. Dat maakte de caesar zo woedend dat hij abrupt een einde maakte aan de audiëntie en onmiddellijk beulen liet zenden naar de gevangenen voor wie Martinus een pleidooi had gehouden.

13. Dat hoorde Martinus diezelfde avond. Ondanks het late uur verschafte hij zich toegang tot het paleis en beloofde de gemeenschap met de andere bisschoppen te aanvaarden op voorwaarde dat het leven van de gevangenen gespaard zou worden; bovendien moesten de officieren die al met hun rampzalige boodschap voor de kerk in Spanje onderweg waren, teruggeroepen worden. Maximus ging meteen akkoord.

De dag daarop ging men over tot de wijding van bisschop Felix, een zeer heilig man, die het had verdiend in een betere tijd bisschop te worden.

Blijkbaar was de zittende bisschop, Britto (zie verderop), intussen overleden?

Martinus zag zich genoodzaakt de gemeenschap voor één dag te accepteren. Het leek hem beter even toe te geven omwille van het leven die met de dood door het zwaard werden bedreigd. De bisschoppen probeerden hem nu een document te laten tekenen waardoor hun gemeenschap bezegeld zou worden, maar zover kregen zij hem niet. Daags daarna is hij in allerijl vertrokken. Hij zat erover in dat hij vuile handen had gemaakt door die schuldige gemeenschap.

Sulpicius oordeelt met veel lof over de manier waarop hij zijn taak vervulde: hij had een betere tijd verdiend om bisschop te zijn, zegt hij. Volgens een bericht uit 1072 liet hij de kerk van St-Maria ad Martyres bouwen en bracht er de relieken onder van de Trierse Martelaren. Hij was het ook die - naar het schijnt in 396 - Sint Paulinus' stoffelijk overschot naar Trier terughaalde en in een cederhouten schrijn liet begraven op de noordelijke begraafplaats. In datzelfde jaar gaf de bisschop opdracht boven het graf een aan deze heilige toegewijde kerk te bouwen.

Na twaalf jaar legde hij het ambt neer en trok zich in 398 als kluizenaar terug in de kerk die hij op het graf van de Trierse Martelaren had laten bouwen.


Bronnen
[AAS; Lin.1999; Sü t.1941; Dries van den Akker s.j./2005.03.20]

© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen

VoorwoordHoe wordt men heilig?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen