×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Florianus (ook Florian) van Lorch, Oostenrijk; martelaar; † ca 304.
Feest 4 mei.
Geschiedenis
Aanvankelijk was hij in dienst van het Romeinse leger als de hoogste ambtenaar onder de stadhouder van een gebied waarin het tegenwoordige Oostenrijkse en Italiaanse Tirol liggen. Doordat hij de vastgestelde leeftijd bereikte, werd hij gedwongen het leger te verlaten en met pensioen te gaan.
Hij ging wonen in het huidige St-Pölten, destijds Cetium geheten. Toen hij hoorde dat in Lorch (destijds Lauriacum) een veertigtal christenen was gearresteerd en ter dood veroordeeld, reisde hij in allerijl daarheen om te redden wat er nog te redden viel. Onmiddellijk werd ook hijzelf gearresteerd, omdat hij niet de gebruikelijke godsdienstige offers wilde brengen. Hij werd veroordeeld tot de dood door verdrinking. Het vonnis werd op 4 mei 304 voltrokken door hem van de brug over de Enns in de rivier te werpen.
Met hem stierf nog een flink aantal christenen.
Legendevorming
In later tijden zijn allerlei wonderen en mirakels aan dit verhaal toegevoegd. Zo zou zijn beul later met blindheid geslagen zijn. Zijn lijk zou op een rots gespoeld zijn waar een adelaar het bewaakte tot het door een weduwe, Valeria, werd weggehaald. Het lichaam zou door een span ossen zijn teruggereden, waarbij de dieren een onvoorziene route volgden. Waar het span stilhield ontsprong een bron die er nog is tot op de dag van vandaag.
Later is zijn leven in verband gebracht met dat van Sint Florentius. Zo ontstond een uitvoerige legende. Al de hierboven genoemde wonderbaarlijke omstandigheden vinden we erin terug.
In het plaatsje St-Floris, op de grens van België en Frankrijk, vond ik in een sierlijk schoolmeestershandschrift een Franse bewerking van zijn legende, in 1647 opgetekend door de maurist Dom. Jan Huynes o.s.b.
-------------------------------------------------------------------------------------
Florianus & Florentius
'In de tijd van de keizers Diocletianus en Maximinus (284-305), uitgesproken vijanden van Jezus Christus, werden in de provincie Noricum, die tegenwoordig deel uitmaakt van het koninkrijk Beieren, veertig christen-gelovigen aan martelingen onderworpen. Juist in die tijd verbleven de uit Beieren afkomstige broers Sint Florianus en Sint Florentius, in de stad Ethius (= ?). Ze besloten naar Lauriacum (= het huidige Lorch) te gaan om er de christenen te troosten.
Even buiten de stad staken ze de brug over en stootten op een troep soldaten, hun voormalige wapenbroeders, want zij waren vroeger ook zelf soldaat geweest; ze lieten hun weten dat ze christen waren. De soldaten vroegen hun stomverbaasd:
"Maar hebben jullie dan niet gehoord van de laatste decreten van de keizer, waarin staat dat ieder die niet aan onze goden offert, met alle middelen gepijnigd moet worden? Vandaar dat we overal een scherp onderzoek instellen om hen voor te geleiden aan onze bevelhebber Aquilianus."
"Maar, beste wapenbroeders", antwoordden de twee dienaren Gods, "waarom zouden jullie dan nog verder zoeken? Neem ons maar, want wij zijn inderdaad christen. Ga dat maar aan jullie bevelhebber zeggen."
De goddeloze soldaten stonden verwonderd over wat ze zojuist te horen hadden gekregen. Ze gaven prompt gehoor aan het verlangen van onze twee heiligen, die ze voor gek verklaarden, en brachten ze naar de bevelhebber.
Deze ondervroeg de twee als volgt:
"Wat hoor ik daar over jullie, Florianus en Florentius? Brengt gewoon een offer aan de goden, zoals ik en zoals al jullie collega's. Dan hoef ik jullie tenminste niet te straffen, zoals de keizers dat voorgeschreven hebben."
"Nee, dat doen we niet" antwoordden de beide heiligen. Doe maar met ons zoals u is opgedragen,"
De bevelhebber was zichtbaar geïrriteerd door dit antwoord. Hij besloot hen tot een offer te dwingen. Ondertussen hieven de heiligen hun handen ten hemel en baden tot God:
"Heer, wij hebben onze hoop op U gevestigd; wij denken er niet aan U te verloochenen. Nee, we zullen strijden voor uw heilige Naam. We brengen U een offer van lofprijzing. Laat uw rechterhand ons beschermen: uw heilige naam worde geheiligd op aarde zoals in de hemel. Geef ons, Heer, de kracht om de wreedheid van die tirannen te weerstaan. Sterk ons met uw Heilige Geest. Sta niet toe dat wij verstrikt raken in de listen van de duivel. Maar neem ons op temidden van al uw heiligen, die uw naam hebben beleden."
De bevelhebber maakte de twee belachelijk:
“Waartoe al die omhaal van woorden, waaruit alleen maar blijkt dat je de spot drijft met onze keizers?"
Maar de heiligen antwoordden:
"Toen we nog soldaten waren, hebben we alleen maar Jezus Christus gediend; de duivel had geen enkele macht over ons. U hebt op dit ogenblik alleen maar macht over ons lichaam, maar niet over onze ziel. Wij hebben meer ontzag voor degene die lichaam én ziel aan het verderf kan overlaten, dan voor degene die alleen maar ons lichaam kan schaden. Het slaat nergens op ons te dwingen om aan de afgoden te offeren."
De bevelhebber was buiten zichzelf van woede en beval dat een regen van stokslagen op hen zou neerdalen, zoals in dit soort gevallen gebruikelijk is bij soldaten. Met minachting gaven de heilige soldaten hem te kennen dat hij ook alvast wel een vuurtje kon aanleggen:
"Maar net als bij de drie jongelingen destijds in de vuuroven van Babylon, zal Hij ook ons hier helpen."
Terwijl de beulen de straffen ten uitvoer brachten, bezwoer hun de bevelhebber dat zij toch zouden offeren aan de goden.
"Op dit moment brengen wij al een offer", zeiden zij: "en wel aan Jezus Christus."
Omdat ze halsstarrig bleven, beval de bevelhebber dat ze gegeseld moesten worden. De beide gelukzaligen hieven het hoofd op, zodat de vreugde van hun hart afgelezen kon worden van hun serene gelaatsuitdrukking. Voor straf liet de bevelhebber zware ijzeren balken met scherpe punten op hun schouders leggen. Maar hoe langer hoe meer brak bij hen de vreugde van hart naar buiten, en met luide stem verkondigden zij dat zij christen waren. Dit kon de bevelhebber niet langer verdragen. Hij beval dat ze naar de rivier de Avise (= de Enns) gebracht moesten worden en onmiddellijk vanaf de brug in het water moesten worden gegooid.
De beulen voerden elke gruweldaad die de bevelhebber hun opdroeg trouwhartig uit. Ze knevelden de beide heiligen en takelden hun lichaam toe met stokslagen. Maar onderweg kregen ze slaap. Ze zagen zich dus genoodzaakt een ogenblik uit te rusten onder een boom, waar ze de heiligen aan vastbonden.
Op dat moment had Sint Florentius een visioen. Hij zag een engel staan, die hem zei: "Broeder Florentius, God wil niet dat jij als martelaar sterft. Sta op en ga naar Gallië. Daar zal ik je verblijfplaats aanwijzen. Eens zul je in Tours de heilige wijdingen ontvangen uit handen van de hoogheilige prelaat Martinus.
Wakker geworden zag Florentius dat zijn boeien verbroken waren. Hij maakte Florianus er stilletjes op attent. Deze zei hem:
"Je moet doen wat God je opdraagt. Moge Hij je leven vervullen met geluk en je uiteindelijk het eeuwig leven geven. Daar zal ik je hopelijk met vreugde weerzien."
Daarop vertrok Sint Florentius.
Hier zien we de legendevertellers aan het werk. Omdat de namen van Florianus en Florentius op elkaar lijken, legden zij verband tussen beide heiligen. Daarbij zagen zij zich geconfronteerd met minstens drie problemen: Florianus leefde eerder dan Florentius; Florentius was niet als martelaar aan zijn eind gekomen, Florianus wel; en tenslotte: Florianus hoort thuis in Oostenrijk en Florentius in Frankrijk. Ze vonden de oplossing door te vertellen van de engel die Florentius naar Frankrijk laat ontsnappen en daar de bekendste heilige van dat land, Martinus, ontmoet. Florianus wordt daarentegen bestemd voor het martelaarschap.
Sint Florianus
Wakker geworden waren de soldaten flink in verlegenheid, toen ze merkten dat de helft van hun gevangenen verdwenen was. Ze reageerden hun woede dubbel en dwars af op Sint Florianus die op weg was naar de rivier om verdronken te worden met een vreugde die je ook ziet bij wereldse mensen die naar het badhuis gaan. Bij de brug bonden ze hem een steen om de hals met de bedoeling dat hij sneller naar de bodem zou zinken. Daarop verzocht de heilige in alle nederigheid of hij nog enkele ogenblikken mocht bidden. Met naar de hemel geheven handen en gericht naar het oosten bleef hij ongeveer een uur lang bidden. De soldaten waren door vrees bevangen; ze waagden het niet hem ook maar met een vinger aan te raken. Totdat er een jongeman kwam die hun woedend vroeg:
"Waarom voeren jullie niet gewoon de bevelen van de opperbevelhebber uit? Is dat de manier om aan de hoogste gezagsdragers te gehoorzamen?" Geprikkeld door de deze woorden wierpen ze de heilige man van de hoge rots naar beneden in de rivier.
Verering & Cultuur
Dit gebeurde op een vierde mei. Om zijn dienaar te eren bewerkstelligde God een aantal wonderen. Om te beginnen waren de soldaten meteen met blindheid geslagen; hun ogen sprongen zomaar uit hun hoofd. De golven namen het lijk van de heilige op en droegen het naar een eilandje. Een adelaar kwam erboven vliegen, zodat er geen enkele vogel durfde te naderen. Vervolgens verscheen Sint Florianus aan een zeer kuise en godvrezende vrouw, en wees haar de plaats aan waar zij zijn lijk moest begraven. Zij spande haar ossen voor haar kar, en liet ze de rivier oversteken. Daar laadde zij het heilige lichaam op en bedekte het eerbiedig met boomtakken, uit angst anders ontdekt te worden. Toen ze op de plaats van het graf was aangekomen, had ze niets in de gaten. Het waren de beesten die geen poot meer konden verzetten, alsof ze door de hitte bevangen waren. Onder de indruk van dit alles smeekte zij God haar in zijn goedheid te helpen. Op hetzelfde moment ontsprong er op die plek een bron, die naar verluidt nog altijd werkt en water geeft. Daarmee gaf God haar te kennen waar ze zijn heilige moest begraven. Dat deed ze met de grootst mogelijke voorzichtigheid om niet ontdekt te worden door de keizer.
De geschiedenis wijst uit dat er sindsdien op die plek grote wonderen gebeuren: zieken genezen, mensen die slecht ter been zijn, komen weer stevig op hun voeten te staan, blinden krijgen licht in de ogen, boze geesten worden uit bezetenen verjaagd, ja allen die deze heilige plek eerbiedig bezoeken, ondervinden de gevolgen van Gods barmhartigheid.
Sint Florentius
Intussen was Sint Florentius op aanwijzing van de engel ontsnapt aan het martelaarschap. Na het afscheid met zijn broer verliet hij zijn vaderland Beieren en ging richting Gallië. Hij doorkruiste een aantal provincies en kwam veilig en wel aan bij de snelstromende rivier de Rhône, precies tegenover de stad Lyon. Hij wilde zo vlug mogelijk naar de overkant om er een mis te kunnen bijwonen. Het was namelijk een zondag. Hij vond er een bootje waar geen mens inzat en dat volkomen vermolmd was. Hij stapte erin onder het maken van een kruisteken en hij bad tot God:
"Heer, breng mij waar Gij wilt."
Zo stak hij helemaal in zijn eentje de rivier over, bijgestaan door zijn engel. Aan de overkant trof hij iemand die volkomen in de wurggreep van de duivel was. Hij had medelijden met hem, viel op zijn knieën en smeekte God in alle nederigheid dat Hij de duivel zou verdrijven en dat Hij deze man zijn gezondheid terug zou geven. Dat gebeurde prompt op het moment dat de heilige het kruisteken over hem maakte. Onderweg deed God nog een paar wonderen door de verdienste van zijn heilige.
Op dat moment was de zalige Sint Martinus bisschop van Tours. De engel die Florentius begeleidde verscheen aan hem in een visioen met de mededeling dat de heilige van wie hij hem de verdiensten liet zien, bij hem aan zou komen en dat hij hem priester moest wijden. Een paar dagen daarna ging Sint Florentius de kerk binnen waar Sint Martinus resideerde. Languit voorover op de grond liggend deed hij zijn gebeden. Toen stond hij op en begaf zich naar Sint Martinus om hem zijn zegen te vragen. Toen Sint Martinus hem aankeek, herkende hij in hem degene op wie de engel hem had geattendeerd. Hij ontving hem met grote vreugde, bracht hem naar de sacristie en ondervroeg hem waar hij vandaan kwam, waarom hij op reis was, en wat hij verlangde. Florentius ging in alle openheid op zijn vragen in en legde zijn verlangens voor hem neer. Zo zag Sint Martinus dat hij werkelijk een vroom man was en dat hij inderdaad van godswege gezonden was. Hij mocht hem bijzonder graag en had hem het liefste heel dicht om zich heen. Zo gingen de drie dagen voor de wijding voorbij; toen wijdde hij hem tot priester.
Nu Sint Florentius toegelaten was tot het heilig priesterschap begon hij in zijn gebeden God te vragen of Hij hem de plek wilde wijzen waar hij moest gaan wonen. Juist zoals zijn engel beloofd had, verhoorde God zijn gebed. Toen hij in een nacht juist wilde opstaan voor de metten liet Hij hem in een visioen een plek zien aan de rivier de Loire, waar je een grot had die vol zat met grote en kleine slangen. Het heette daar Glonne.
Glonn of Glonna is een keltisch woord en betekent rivieroever.
Sint Florentius ging erheen en verjoeg alle slangen, waarbij hij tot God bad:
"Heer, u hebt me mijn geboorteland doen verlaten en me vervolgens de plek gewezen waar ik volgens uw wil het beste kan gaan wonen. Geef dat de duivel geen enkele macht over me heeft en dat deze slangen er vandoor gaan zonder ook maar iemand kwaad te doen."
Van toen af was die plek voorgoed gezuiverd van elke ongerechtigheid. Sint Florentius bouwde er een bidkapelletje ter ere van Sint Petrus, andere apostelen en nog een aantal heiligen. Om zijn Naam te heiligen en om rtecht te doen aan de gebeden van zijn heilige, bewerkte God daar meerdere wonderen. Dat was de plek waar Sint Florentius voor de goddelijke majesteit zijn gebeden deed, en zijn tijd doorbracht in nachtwaken en aanbidding, de psalmen zong en de heilige mis opdroeg.
Hij maakte er een gewoonte van om elk jaar langs te gaan in de stad Tours om er zijn gebeden te verrichten. Zo was hij weer eens daarheen onderweg toen hij door Mur kwam (tegenwoordig is dat de stad Saumur) en de bewoners hem schreeuwend tegemoet kwamen:
"Ach, heilige man, er is hier een enorme slang die mensen en dieren verslindt."
En ze smeekten hem dat hij hen nu meteen zou verlossen van die duivel.
Sint Florentius troostte ze en sprak ze moed in:
"Broeders, ik ben onderweg naar Sint Martinus. Hem zal ik jullie gebeden doorgeven en ik verzeker jullie dat ik zal doen wat hij van me vraagt."
Nu vervolgde hij zijn weg, maar in Candes trof hij op de plek waar hij de rivier wilde oversteken een blinde vrouw die zat te huilen. De heilige vroeg haar naar de oorzaak van haar verdriet en waarom ze zo bitter zat te huilen. Zij antwoordde: "Wie bent u, dat u dat zomaar allemaal aan mij vraagt?" Waarop hij zei: "Ik heet Florentius."
Nu wierp zij zich aan zijn voeten neer met de woorden:
"Heer, ik had één zoon; hij bracht me overal naartoe; ik ben namelijk blind. Het is nu alweer drie dagen geleden dat hij in de golven is verdwenen. Niemand heeft zijn lichaam kunnen terugvinden. Nu kan hem zelfs niet eens behoorlijk begraven."
Sint Florentius schoot vol van medelijden; hij zonk op zijn knieën en richtte een gebed tot God:
"Heer, heb medelijden met deze vrouw die zo zwaar is getroffen. Geef haar haar zoon terug zodat zij hem tenminste kan begraven."
Terwijl hij zo zat te bidden, zei zijn engel:
"Degene voor wie je zit te bidden, is helemaal niet dood."
En hij wees hem de plek waar hij zich bevond. Daarop riep de heilige er een paar vissers bij, en gaf bevel hun netten uit te zetten op de plek die de engel hem gewezen had. Zij deden het en sleepten in hun net het kind aan boord. Sint Florentius nam hem op, dankte God en gaf hem terug aan zijn moeder. Zij was dolgelukkig en liep over van blijdschap, want tegelijkertijd kreeg zij door de verdienste van de heilige haar gezichtsvermogen terug.
In Tours vertelde Florentius aan Sint Martinus dat mensen hem onderweg hadden gevraagd hun omgeving te verlossen van een grote, gemene slang. Daarop zei Sint Martinus:
"Broeder, laten we God bidden dat Hij hen ervan bevrijdt."
Wanneer je naar huis teruggaat, ga je die slang in zijn hol opzoeken en je beveelt hem in naam van Jezus Christus vandaar weg te gaan zonder ook maar iemand kwaad te doen.
Op de terugweg stond het volk al vol ongeduld hem op te wachten. Zodra ze hem zagen, renden ze op hem toe en smeekten dat hij hun zou helpen. Sint Florentius viel op zijn knieën en bad:
"Almachtige God, schepper van hemel en aarde, U hebt de mens gemaakt naar uw beeld en gelijkenis, en hem macht gegeven over alle dieren. Bevrijd dit volk van deze slang en van de macht van de duivel. Wees gezegend door alle eeuwen."
Na dit gebed begaf hij zich naar het hol van de slang, maakte het kruisteken met de woorden:
"Ik beveel je in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest van hier weg te gaan en te verdwijnen in de diepste afgronden.
Dat deed hij op hetzelfde ogenblik. Ze hebben er daar nooit meer last van gehad.
De man Gods keerde terug naar zijn cel en nam met de dag toe in welgevallen bij God. Deze gaf zijn waardering voor zijn dienaar te kennen door via hem herhaaldelijk wonderen te bewerkstelligen. Hoe oud hij ook werd, hij volhardde in zijn heilige levenswijze tot op het laatste moment. Dat kwam op een 22e september; 123 jaar oud, gaf hij zijn ziel terug aan zijn Schepper tot groot verdriet van de mensen, van welke rang of stand ze ook waren: priesters of lagere geestelijken, maagden en gehuwden. Allen huilden om zijn heengaan, en tegelijk waren ze blij dat hij in de heerlijkheid was opgenomen en daar voor hen bad. Ze begroeven hem op de plek die hij nog tijdens zijn leven voor zichzelf in gereedheid had gebracht.
Verering & Cultuur
Deze legende laat niet zien hoe Sint Florentius, die vereerd wordt te St.-Florent-le-Vieil in het Loirdedal, patroon is geworden van het plaatsje Saint-Floris.
Sint Florentius maakt onuitstaanbare babies rustig.'
Sint Florianus (vervolg): Verering & Cultuur
Terwijl zich in de kerk van Lorch met historische zekerheid de stoffelijke resten bevinden van de christenen die tegelijk met Florian zijn omgekomen, is de begraafplaats van Florian zelf onbekend! Wel zijn er Florian-relieken bekend in de domkerk van Krakau. Als zij van 'onze' Florian zijn, rijst de vraag, hoe ze daar gekomen zijn. Een mogelijk antwoord is, dat Florian meteen al grote verering genoot, en door christensoldaten van een of ander Romeins legioen op hun veldtochten zijn meegenomen; en dat ze zo in Krakau terecht zijn gekomen.
Florian is in Zuid-Duitsland en Oostenrijk een zeer populaire heilige. Men komt hem zeer veel tegen, want hij siert vele buitenmuren van plaatselijke brandweerkazernes, woonhuizen en andere gebouwen. Op de gevel van een particulier woonhuis stond onderstaand rijmpje te lezen:
'O heiliger Sankt Florian!
Beschütz unser Haus, zünd andre an.'
(= 'Heilige Sint Floriaan,
Bescherm ons huis; steek andre aan!'...)
Patronaten
Hij is patroon van Opper-Oostenrijk, van de Poolse stad Krakow en de Italiaanse plaats Bologna. Daarnaast van talloze waterputten en bronnen, van de brandweer (‘Jongens van Sint-Florian’), van beroepen die met vuur te maken hebben, zoals smeden, kuipers, pottenbakkers en schoorsteenvegers; van zeepzieders (omdat zij veel verdienen aan vuile beroepen als schoorsteenvegers en smeden) en bierbrouwers (blust inwendige dorst). Zijn voorspraak wordt ingeroepen bij brandwonden, bij droogte en onvruchtbaarheid van het land, bij storm, en tegen allerhande gevaren die door vuur en water worden veroorzaakt.
Zijn patronaat voor de brandweer ontstaat pas in de zeer late middeleeuwen (15e eeuw) en is te verklaren door het feit, dat zijn traditionele attribuut in de beeldende kunst van oudsher bestond in een waterton; daarmee werd herinnerd aan de wijze waarop hij ter dood was gebracht: door water. Welnu, deze ton is van lieverlee aangezien voor een blusemmer...
Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld als Romeins soldaat (met gepluimde helm, borstkuras en wapenrok) met vaandel, met een vat met water of met een molensteen.
Een mooie serie afbeeldingen over zijn leven, sterven en talrijke wonderen bevindt zich als plafondschildering in de kloosterkerk Sankt-Florian.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen