×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Servatius (ook Aravatius of Servatus) van Maastricht (ook van Tongeren), Nederland; bisschop; † 384.
Feest 13 & 15 (met alle heilige bisschoppen van Maastricht) & 16 (als St Servais te St-Malo, Bretagne, Frankrijk) mei.
Dat Servatius bestaan heeft, lijdt geen twijfel. Volgens de overlevering was hij de tiende bisschop van Tongeren. Omdat hij de bisschopszetel overbracht naar Maastricht, staat hij te boek als de eerste bisschop van die stad.
Er is een oude overlevering, die hardnekkig volhoudt, dat hij uit het oosten kwam, uit Armenië of zelfs Palestina. Een middeleeuwse legende weet van hem te vertellen, dat zijn moedertaal hebreeuws was.
Op oude middeleeuwse afbeeldingen treffen we tussen de Heilige Familie van Jezus soms ook het kind Servatius aan. Volgens de middeleeuwse legende stamde Servatius af van Esmerentia, de moeder van Jezus' oma Anna.
Legende
Esmerentia, de stammoeder, leefde bij haar ouders aan de voet van de Berg Karmel, in het kasteel Sephorus. Dat was zo'n solide gebouw dat tot zelfs in de veertiende eeuw van onze jaartelling aan de reiziger De Mandeville ruïnes werden getoond waarvan gezegd werd dat ze oorspronkelijk dat paleis geweest waren. Haar ouders voedden haar voorbeeldig godsdienstig op. Nog als kind had ze de gelofte afgelegd van eeuwige maagdelijkheid. Zij bracht haar dagen door in gebed met de monniken van de Karmel - de Karmelieten. Die kregen herhaaldelijk visioenen van het bijzondere lot dat haar te wachten stond. Zij kwamen samen op de hellingen van de berg; daar kregen zij bezoek van een engel die hun in tegenwoordigheid van Esmerentia het visioen liet zien van een kind dat binnen niet al te lange tijd geboren zou worden en dat de Verlosser van de wereld zou zijn. Daaruit leidden de zieners af dat het de wil van de hemel was dat één van hen afgezonderd moest worden, omdat die uitverkoren was de voorouder van dat kind te mogen zijn. Dat kon dan alleen maar Esmerentia zijn: immers omdat zij nog zo jong was, had zij nog geen laatste geloften afgelegd. Dus - zo luidde de conclusie - moest zij trouwen en een kind ter wereld brengen.
Zij aanvaardde de geweldige verandering in haar leven. Ze keerde naar huis terug en vertelde haar ouders wat er gebeurd was. Die waren behoorlijk onder de indruk, vooral omdat er zulke eerbiedwaardige getuigen aan te pas waren gekomen. Bovendien mochten ze nu via hun dochter hopen op een eervolle nakomeling. Zij begonnen dus voorbereidingen te treffen voor de keuze van een echtgenoot en voor het huwelijk. Vanzelfsprekend kwam een drom kandidaten dingen naar de hand van deze mooie en rijke jonge vrouw. De één na de ander had succes. Want Esmerentia trouwde maar liefst zes keer. Maar als zo'n bruidegom in de huwelijksnacht de drempel van het bruidsvertrek naderde, liet hij zich leiden door 'vleselijke gedachten'. Dat was heel oneerbiedig met het oog op degene die voortgebracht moest worden. Met als gevolg dat de één na de ander het slachtoffer werd van de klappen van Asmodee. Maar tenslotte werd het doorzettingsvermogen van de bruid - en dat van de bruidegommen niet te vergeten! - beloond. Het zevende huwelijk dat zij sloot betrof Stollanus, een edelman, rijk en voorbeeldig godsdienstig. Nu ging verder alles goed. Uit hun gemeenschap werd een dochter geboren, die zij Anna noemden. Haar dochter Maria zou Jezus' moeder worden.
Servatius stamde uit Esmeria, de tweede dochter van Esmerentia.
[Adey HORTON 'The Child Jesus' London, 1975 ISBN 0.225.66152.2 pp.187-193]
Deze legende is waarschijnlijk gebaseerd op pure fantasie. Maar tegelijk geeft ze een mooi zicht op de vraag hoe de vrome middeleeuwer dacht. Het enige dat op waarheid berust in de legende, is het feit, dat Servatius afkomstig was uit de streken waar ook Jezus vandaan kwam. Onmiddellijk legt de middeleeuwer verband. Temeer, daar Servatius Christus had gebracht. Hij moet dus van Jezus' familie zijn. Daarbij houdt men geen enkele rekening met de vraag of dit alles historisch gesproken kan kloppen. Veeleer brengt men de overtuiging tot uiting, dat er een rechtstreeks verband was tussen Jezus en 'onze' Servatius.
Geschiedkundig onderzoek toont aan, dat Servatius waarschijnlijk uit het zuiden van Gallië (= het huidige Frankrijk) afkomstig was. We komen hem in 343 tegen op het concilie van Sardica (= de huidige hoofdstad van Bulgarije Sofia). Die bisschoppenvergadering had vooral veel te stellen met de Arianen.
Daarnaast nam Servatius deel aan het concilie van Keulen in 346. Op last van tegenkeizer Magnentius (350-353) werd hij tegen 353 als legaat naar keizer Constantius II (337-361) gezonden. Tenslotte horen we van hem op het concilie van Rimini in 359.
Intussen had hij ook nog als gastheer gefunctioneerd voor de grote bisschop van Alexandrië, Athanasius, toen deze door toedoen van de ketterse Arianen naar het koude noorden was verbannen.
Daarna duikt zijn naam pas weer op in de geschriften van de Gallische geschiedschrijver Sint Gregorius van Tours († 594; feest 17 november). In zijn geschiedenis van de Franken horen hoe hij naar Petrus' graf pelgrimeert om de grote apostel te vragen dat zijn bisschopsstad Tongeren zal worden gespaard voor de invallen van Hunnen. Zijn gebed wordt niet verhoord. Daarop verplaatste hij voor zijn dood de bisschopszetel naar Maastricht. Daar stierf hij. In het 71e hoofdstuk van zijn boekje 'Glorie van de Belijders' schrijft Gregorius:
"Bisschop Aravatius van Maastricht.
Aravatius was volgens zeggen bisschop van Maastricht ten tijde van de invallen der Hunnen in Gallië. Hij zou langs de openbare weg begraven zijn vlakbij de brug. Hoewel het soms flink kon sneeuwen, bleef er nooit sneeuw liggen op zijn graf. Zelfs als de omgeving gevangen zat in de greep van bittere kou en strenge vorst en de sneeuw een dikte bereikte van drie of vier voet, maakte de sneeuw zijn graf zelfs niet nat. Daaruit mogen we afleiden, dat Aravatius echt een ware Israëliet was. Immers toen de Israëlieten tussen de muren van water door trokken, bleek het water geen bedreiging, maar juist een redding. Zo duidde de sneeuw die rond zijn graf viel, niet op neerslag, maar op de eer die hem gegeven werd. Al lagen er ook bergen sneeuw rond zijn graf, erop lag er geen vlok. We verbazen ons er niet over, dat er sneeuw op de grond lag, maar we verbazen ons erover, dat er geen vlok sneeuw op zijn graf terechtkwam. Herhaaldelijk hebben gelovigen in hun ijver een kapelletje getimmerd van gladgeschaafde planken. Maar telkens waren de planken weer naar beneden gekomen vanwege de wind of door hun eigen gewicht. Ik heb gehoord, dat dat zo door is gegaan tot er iemand kwam, die er een gebouw neerzette, dat een eervolle bisschop waardig was. Na enige tijd werd Monulfus bisschop van Maastricht. Hij bouwde een grote kerk ter ere van Servatius, en bracht er rijke versieringen in aan. Daarop werd zijn stoffelijk overschot met groot vertoon van eerbied en plechtigheid naar die kerk overgebracht. Tot op de dag is die kerk beroemd vanwege de grote wonderen, die er gebeuren."
Zijn hier de details al redelijk gekleurd, de plaatselijke overlevering, die trots is op haar eerste bisschop, weet nog veel kleurrijker verhalen te vertellen.
In juni 328 stierf Valentinus, de negende bisschop van Tongeren († 350; feest 16 juni). Na zijn begrafenis in de Onze Lieve Vrouwe-kerk ontstond er twist onder de Tongenaren, want Valentinus had gezegd dat de nieuwe bisschop door goddelijke openbaring bekend zou worden, terwijl anderen meenden dat zij de bisschop normaal moesten kiezen. Op het moment dat Valentinus te Tongeren overleed, bevond Servatius zich in Jeruzalem op het graf van Onze Heer. Daar verscheen hem een engel: "Servaas, God stuurt mij naar je toe om je de weg te wijzen naar Tongeren, een stad waar ze geen bisschop meer hebben. De engel droeg hem over de zee naar Tongeren, waar hij aankwam op 13 mei 329. Daar waren ze juist verzameld vóór het altaar waarop de kromstaf van Valentinus was neergelegd om een nieuwe bisschop af te smeken. Servatius ging de kerk binnen en knielde voor het altaar neer. De engel daalde af en overhandigde Servatius de kromstaf die op het altaar lag; vervolgens gaf hij hem de ring en de mijter en liet hem plaats nemen op de bisschoppelijke zetel ('cathedra'). Toen de engel vertrok, zette de geestelijkheid het Te Deum in.
Servatius zetelde 56 jaar in Tongeren, en daarna nog drie jaar in Maastricht. Hij was de tiende bisschop van Tongeren en de eerste van Maastricht.
Iedereen dreef de spot met hem, omdat hij het hebreeuws sprak van de joden waar hij van afstamde. Maar in één enkele nacht, leerde hij in zijn slaap de landstaal, zodat hij sindsdien sprak als een geboren Tongenaar.
Een andere legende vertelt dat hij in zijn eigen taal predikte en de sacramenten toediende, maar dat iedereen hem verstond in de eigen moedertaal. Wanneer hij echter over wereldlijke zaken sprak, vond dit wonder niet plaats: dan verstond hem geen mens.
In 330 stichtte Servatius te Tongeren de Bartholomeuskerk, waaraan een kapittel van dertig kanunniken en een deken verbonden werd. In dat jaar begon het volk van Tongeren te morren tegen Servatius: "Die bisschop die het bestuur van ons land niet kent, en de wetten ook al niet, en nooit het keizerlijk hof bezoekt, bevalt ons niet." Toen deze geruchten Servatius ter ore kwamen, verliet hij Tongeren en vestigde zich te Maastricht. Daar verbleef hij drie jaar. Hij genas er de zieke graaf van Leuven, Porus, die hem uit dankbaarheid de soevereiniteit over de helft van Maastricht schonk. In 354 stichtte Servatius te Tongeren een kerk toegewijd aan Cosmas en Damianus, die daarmee de eerste kerk ter wereld was die ter ere van deze twee heiligen werd gebouwd.
In 384 was Servatius te Maastricht in de Sint-Pieterskerk, die vroeger nog was gesticht door Sint Maternus. Toen hij daar voor het altaar aan het bidden was, kwam een stem uit de hemel met de openbaring dat de stad Tongeren en geheel Gallië door de Hunnen verwoest zouden worden. Servatius bracht de geestelijkheid en de burgers van Tongeren bijeen en vertelde hun wat de engel gezegd had. Daarna vertrok hij naar Troyes, waar hij aan alle machthebbers uiteen zette wat er met Gallië zou gebeuren. Allen vroegen hem naar Rome te gaan, en daar op het graf van Petrus om diens voorspraak te bidden. Servatius vertrok dus. Zijn weg ging over Keulen, en toen hij daar aankwam, vertelde de plaatselijke geestelijkheid hem dat de bisschop, Eufrates, volstrekt ketters was. Deze stelde dat Jezus Christus wel een zuiver mens was, maar geen God. Toen Servatius dit hoorde, riep hij een concilie van veertien bisschoppen bijeen; Eufrates werd afgezet en Servatius werd in zijn plaats benoemd.
Vandaar ging Servatius naar Metz en vond in de Stefanuskerk de altaarsteen gebroken. Maar toen hij zijn vinger op de breuk legde, was de steen plots weer heel.
Op weg van Metz naar Rome had Servatius een ster voor zich, die hem dag en nacht de weg wees. Via Basel en de Alpen trok hij naar Italië. Toen hij te Rome aankwam, verdween de ster. En alle klokken van Rome begonnen te luiden, hetgeen de Romeinen zeer verbaasde, want zij wisten niet waarom. Op 25 maart, het feest van Maria Boodschap, dus van de Menswording én van de Kruisiging van Christus, ging Servatius de Sint-Pieter binnen en begon daar, geknield op het graf van de heilige Petrus, vurig te bidden voor de kerken van Metz en Tongeren: dat ze voor de Hunnen gespaard mochten blijven. Drie dagen lang bleef hij in Rome. Overdag bezocht hij alle andere kerken, maar 's nachts bleef hij bidden op het graf van Sint Petrus. De derde nacht kreeg hij daar een visioen. Boven het altaar zag hij een troon, omringd door engelen en aartsengelen. Op de troon zetelden Jezus Christus en zijn heilige moeder, de maagd Maria. Vóór de troon zag hij twee heiligen geknield, Petrus en Paulus; zij waren de voorsprekers voor het gebed van Servatius dat Gallië voor de Hunnen gespaard mocht blijven. Daarna zag Servatius aan de linkerkant een man in een wit gewaad, de heilige Stefanus, de eerste martelaar. Toen richtte Petrus zich tot Servatius: "Heilige man, wat vraagt gij mij? Weet dat het Gods raadsbesluit is dat een groot deel van Europa, waarbij met name ook Tongeren, verwoest zal worden. De Tongenaren zullen gestraft worden voor hun houding ten opzichte van u. Maar om uwentwil zal God de stad Maastricht sparen. God wil dat gij daar ook gaat wonen. Ook de stad Metz zal verwoest worden, maar op voorspraak van de heilige Stefanus zal zijn kerk gespaard blijven. Maak voor uzelf een graf gereed in de kerk van Maastricht welke door Sint Maternus is gesticht." Toen Petrus dit gezegd had, gaf hij Servatius een mooie grote sleutel: "Heilige man, God geeft u deze sleutel van hemelse makelij. Gij zult nu de sleuteldrager van de hemel zijn en gij kunt nu voor iedereen het paradijs openen of sluiten." Daarna zei hij: "Ga nu, wees van God gezegend en omdat God u niet in droefheid wil storten, is besloten dat uw land pas na uw dood verwoest zal worden, zodat uw ogen niet de rampen hoeven te zien die dit land overkomen." Toen verdween de verschijning. Servatius verliet Rome en keerde naar zijn land terug.
Op de terugweg werd Servatius door de Gothen van Alarik gevangen genomen. Zij waren met de Hunnen op plundertocht. Servatius werd in de boeien geslagen, maar God liet een stralend licht schijnen in de kerker. Bij zonsopgang werd dit wonder bij de barbaren bekend. Nu werd de gevangene uit de cel gehaald. Zijn gezicht straalde als de zon. Na de maaltijd kon Servatius buiten wat slapen. Er verscheen een grote adelaar boven de heilige bisschop, die met de ene vleugel voor schaduw zorgde en met de andere hem frisse lucht toewuifde. Toen de barbaren kwamen aanlopen om dit wonderlijke feit te bezien, steeg de adelaar weer op naar de hemel. Servatius werd wakker. Men vroeg hem van welke godsdienst hij was. "Christen", antwoordde hij. De barbaren vroegen hem allemaal om zijn zegen en lieten hem vrij.
Na de Alpen overgetrokken te zijn kwam Servatius door de Elzas. Daar ging hij ergens zitten, vermoeid en dorstig. Maar er was nergens een put of stromend water in de buurt. Servatius maakte een kruisteken op de grond en onmiddellijk ontsprong er een bron. Een weduwe die geplaagd werd door hevige koorts, dronk van het water en de koorts verliet haar. Uit dankbaarheid schonk zij haar goederen aan Servatius.
Toen Servatius Worms naderde, werd hij onthaald door bisschop Amandus en door bisschop Auctor van Metz. Servatius besloot echter eerst naar Keulen te gaan. Daar was zoveel volk op de been dat hij buiten de stadsmuren onderkomen zocht. Tot diep in de nacht had hij in het gastenverblijf gezelschap van bisschop Severinus van Keulen. Toen deze tenslotte naar zijn eigen woning terugkeerde en nog één keer omkeek, zag hij boven het vertrek waar Servatius logeerde een vuurkolom die tot in de hemel reikte. Vandaar dat er later op die plek een kerkje werd gebouwd dat de naam kreeg 'Porta Coeli' ('Deur van de Hemel').
In Metz vertelde hij aan het verzamelde volk wat hij wist; hij bad dat het naderend onheil afgewend zou kunnen worden. Terug in Tongeren riep Servatius de geestelijkheid en het volk bijeen, toonde de sleutel die Sint Petrus hem had gegeven en kondigde hun ook het slechte nieuws aan: "Op het graf van Sint Petrus heb ik gebeden dat uw stad gespaard zou blijven voor het naderend onheil. Maar er is mij opgedragen naar Maastricht te gaan om daar de rest van mijn leven door te brengen. Vanaf vandaag zult u mij dus niet meer in uw midden hebben." Servatius gaf opdracht om de relieken van de heilige bisschoppen van Tongeren, Valentinus, Navitus, Marcellus, Metropolus, Severinus, Florentinus en Martinus, en alle liturgische voorwerpen mee te nemen. De Tongenaren smeekten hem te blijven: "Heilige vader, verlaat ons niet. Vergeet ons niet. Wij zijn uw volk, uw kudde!" Maar Servatius gaf geen krimp. Hij gaf de Tongenaren zijn zegen en vertrok naar Maastricht. Aangekomen in de basiliek die destijds door Maternus was gesticht, gaf hij opdracht om in het midden een crypte te graven. Daar plaatste hij de kerkschat van Tongeren en liet hij alvast een sarcofaag voor zichzelf neerzetten.
Hij kende tevoren de dag waarop hij zou sterven. Gedurende drie dagen leed hij aan koorts. Tijdens het opdragen van de mis verscheen hem een engel van de Heer die hem zijn levenseinde aankondigde. Aldus gesterkt sprak hij tot drie uur 's middags de menigte toe. Toen wendde hij zijn gezicht naar het oosten. Een hemels licht omstraalde hem en hij stierf. Ten aanschouwen van het gehele volk kwam een engel zijn lichaam bedekken met een zijden sluier; er waren stemmen te horen van hen die in de hemel God lof toezingen. De uitvaartplechtigheden duurden de hele week. Op de achtste dag na zijn overlijden werd Servatius bijgezet in de kerk van Maastricht. Dat was op 13 mei 384.
[Naar de Servatiuslegende, zoals verteld in: Régis de la Haye 'De Bisschoppen van Maastricht' Maastricht 1985 pp.26-30]
Verering & Cultuur
Op zijn graf verrees aanvankelijk een wankel gedachteniskapelletje, dat herhaaldelijk instortte. Onder bisschop Monulfus († 578; feest 16 juli) zou er een echte kerk gebouwd worden, de voorganger van de huidige St-Servaaskerk aan het Vrijthof te Maastricht. Reeds vroeg in de middeleeuwen was deze kerk een bekend bedevaartsoord; het werd o.a. bezocht door Karel de Grote († 814; feest 28 januari), de heilige keizer Hendrik II († 1024; feest 13 juli) en Sint Bernardus van Clairvaux († 1153; feest 20 augustus).
Zijn relieken worden bewaard in de beroemde 'noodkist', een schrijn uit de 12de eeuw. Hierin worden ook relieken van een van zijn voorgangers, St Martinus van Tongeren, bewaard, alsmede een arm van Sint Thomas en een door Sint Lucas gemaakt kruisje dat de maagd Maria nog zou gedragen hebben. De kist werd in tijden van nood rond de stad gedragen. Tegenwoordig vindt een zevenjaarlijkse Heiligdomsvaart plaats (2004, 2011). Bekend is de Servatiusfontein in Maastricht, en de naar hem genoemde bron langs de weg naar Neercanne, even buiten de stad.
Ook het plaatsje Nunheim heeft een Sint-Servaasprocessie. Daarnaast is er jaarlijks op of rond 13 mei de St-Servatiusprocessie in het Belgische Grimbergen. Vroeger kende de Belgische plaats Genk een jaarmarkt op de maandag voor 13 mei; deze is intussen verplaatst naar 1 mei.
Hij behoort tot de IJsheiligen ('voor nachtvorst ben je niet beschermd, totdat Servatius zich ontfermt') en tot de Bronheiligen (met St Willibrordus).
Patronaten
In Nederland is hij patroon van Maastricht; in België van de abdij van Tongeren en van het plaatsje Saint-Servais in de Waalse provincie Namur; in Duitsland van het bisdom Worms en van de stad Quedlinburg.
In de Bretonse plaats St-Malo is hij de oorspronkelijke patroon St-Servan komen vervangen; daar wordt hij vereerd op 16 mei.
Zij voorspraak wordt ingeroepen tegen botziekten, koorts, roos (huidziekte), verlamming, voetpijn, tegen muizen, ratten, voor succes, tegen doodsangst; van varkens.
Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld als bisschop (tabberd, mijter en kromstaf); met een boek; met een verslagen draak aan de voet (= het arianisme dat hij bestreed); sleutel (die kreeg hij van de paus of volgens de legende van St Petrus zelf); adelaar (die hem beschermde tegen de zon op weg naar Rome); engel; op klompen (hij zou met klompen zijn doodgeslagen); biddend bij de graven van de apostelen; met bron; terwijl hij zijn staf in de muil van een draak stoot.
Weerspreuk(en)
'Geen rijm na Sint-Servatius
'geen vlok na Bonifatius.'
'Geen rijmken na Servatius,
geen vloksken na Bonifacius.'
'Les saints Servais, Pancrace, Mamert
font à eux trois un petit hiver.'
[De heiligen Servaas, Pancraas en Mamertus-man
maken er met z'n drieën een klein wintertje van].
'Pancraas, Servaas en Bonifaas'
zij geven vorst en ijs, helaas.'
'Pancrazi, Gervazi und Bonifazi
sind drei frostige Bazi.
Und zum Schluss fehlet nie
die kalte Sophie.'
(Pancratius, Gervasius en Bonifatius
zijn drie ijzige baasjes.
En aan het eind van het liedje
komt nog kouwe Sofietje).
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen