× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† ca 287  Marcellinus van Rome met Marcus

Info afb.

Marcellinus van Rome, martelaar met Marcus, Italië; † ca 287.

Feest 18 juni

Van hun marteldood wordt melding gemaakt in de legende van de heilige Sebastianus:

[naar Jacobus de Voragine 'Legenda Aurea' & Mrs JAMESON 'Sacred and Legendary Art' Vol. II, London, Longmans, Green and Co, 1890 p.412vv.]

Sebastianus was afkomstig uit Narbonne en woonde in Milaan. Hij was een vurig christengelovige. De heidense keizers, Maximianus en Diocletianus mochten hem echter zo graag, dat zij hem tot aanvoerder hadden aangesteld over het eerste cohort; zo stond hij onmiddellijk onder hen persoonlijk. Hij daarentegen droeg het soldatenzwaard alleen maar om er vervolgde christenen mee te helpen en bij te staan.

Op een dag zouden er twee broers, Marcellinus en Markus, een tweeling, worden onthoofd, omdat zij geweigerd hadden het geloof in Christus af te zweren. Hun ouders kwamen hen opzoeken om hen tot andere gedachten te brengen. Eerst kwam hun moeder voor hen staan; haar haren hingen los, haar kleren waren gescheurd, de borst had zij ontbloot, en ze sprak: 'Oh mijn lieve kinderen, wat treft mij hier een ontzaglijk afschuwelijk verdriet. Ik ga straks allebei mijn kinderen verliezen, en nog wel op hun eigen verzoek. Als nu bv. de vijand ze mij had afgepakt, dan zou ik er

op af gegaan zijn, als het moest in het heetst van de strijd, en ik zou ze hebben teruggekregen. Of als nu een rechter ze tot de cel had veroordeeld, zou ik er de dood voor over hebben gehad om ze vrij te krijgen. Maar dit is weer iets geheel nieuws. Hier wordt de beul door het slachtoffer zelf gesmeekt om hem de hersens in te slaan, de levende weigert verder te leven en roept de dood over zich af in plaats van hem verre van zich te houden. Dit is weer iets helemaal nieuws waar de jeugd van de kinderen ten onder gaat en de ouderen moeten blijven leven!'

Toen kwam daar hun vader aan; hij werd op de armen van zijn slaven gedragen. De grijsaard schreeuwde met zijn hoofd onder de as: 'Ik ben gekomen om afscheid te nemen van mijn kinderen die ons geheel uit vrije wil gaan verlaten. Ach kinderen van mij: jullie waren de stok van mijn oude dag, het bloed van mijn hart: waarom zijn jullie zo tuk op de dood? Laat alle jongeren hierheen komen om deze twee die zo nodig dood willen, te bewenen. Laat alle bejaarden hierheen komen om met mij de dood van mijn zonen te betreuren. Ik bid mijn ogen zich te sluiten achter mijn tranen, zodat ik tenminste mijn zonen niet hoef te zien vallen onder het zwaard!' Daarna kwamen ook nog de beide echtgenotes van de jongemannen; zij droegen hun kleine kinderen op de arm en huilden: 'Aan wie gaan jullie ons nu toevertrouwen? Wie zal er voor onze kinderen zorgen? Wie ontfermt zich straks over jullie goederen? Hebben jullie dan een hart van staal, dat je je ouders veracht, je vrouwen wegduwt en je kinderen verstoot?'

De moed begon de twee al in de schoenen te zakken, toen Sebastianus zich erin mengde; hij had het hele schouwspel mee aangezien: 'Dappere christensoldaten, pas op dat deze verzuchtingen en smeekbeden jullie niet beroven van de eeuwige kroon.' Toen keerde hij zich tot hun ouders met de woorden: 'Vreest niet; ze zullen niet van u worden gescheiden; juist integendeel, ze gaan u vooruit om voor u in de hemel een blijvende plaats te bereiden.' Op het moment dat Sebastianus zo sprak omstraalde hem een hemels licht van omhoog, en plotseling zag men hem staan in een schitterend wit gewaad, met zeven engelen die om hem heen stonden.

Zoé was de vrouw van Nicostratus; in diens huis werden de twee vastgehouden. Zij wierp zich voor Sebastianus' voeten en smeekte hem middels gebaren, omdat zij het vermogen tot spreken had verloren. Daarop bad de heilige hardop: 'Als ik werkelijk een dienaar van Christus ben, en als de dingen waar zijn die ik zojuist heb gezegd, open dan de mond van deze vrouw op dezelfde juist zoals u ook de mond van de profeet Zacharias hebt geopend.' Op hetzelfde moment kon de vrouw weer spreken en riep uit: 'Gezegend uw woorden, en gezegend wie gelooft wat u zegt, want ik zag een engel vlak voor u staan met een boek in zijn handen waarin hij al uw woorden opschreef.' Daarop wierp haar echtgenoot zich voor de voeten van de heilige en smeekte om vergiffenis. Onmiddellijk braken de boeien van de beide gevangenen stuk; en hij nodigde ze uit om in alle vrijheid heen te gaan. Maar zij op hun beurt verklaarden dat ze zich voor niets ter wereld de overwinning die zij onder handbereik hadden, zouden laten ontgaan. Zo sterk werkte de goddelijke genadekracht in de woorden van de heilige Sebastianus dat hij niet alleen Marcellinus en Markus bevestigde in hun standvastigheid om het martelaarschap te ondergaan, maar ook hun vader Tranquilinus en hun moeder en nog andere aanwezigen tot bekering wist te brengen; allen werden ter plaatse gedoopt door de priester Polycarpus.

De oude Tranquilinus leed aan een ernstige ziekte; maar op het moment van zijn doopsel genas hij prompt. Dat kwam de stadsprefect van Rome ter ore. Deze was juist zelf ernstig ziek. Hij liet Tranquilinus vragen om de man die hem genezen had, bij zich te brengen. Toen de bejaarde man dan Sebastianus en Polycarpus bij hem had gebracht, vroeg hij hem zijn gezondheid terug te geven. Maar Sebastianus antwoordde dat hij hem alleen maar zou kunnen genezen, wanneer hij aan Polycarpus en hemzelf zou toestaan in zijn bijzijn de afgodsbeelden in stukken te breken. De prefect - Chromatius heette hij - stemde er tenslotte mee in. De beide heiligen verbrijzelden bij die gelegenheid meer dan tweehonderd afgodsbeelden.

Vervolgens zeiden ze tot Chromatius: 'Omdat deze daad je niet je gezondheid heeft teruggegeven, blijkt daaruit dat je ofwel je dwalingen niet hebt opgegeven, ofwel nog één of andere afgod overeind houdt.' Daarop gaf hij toe dat hij in zijn huis een kamer had waarin hij de sterrenwereld had uitgebeeld die hem in staat stelde de toekomst te voorspellen; en hij voegde er aan toe dat zijn vader indertijd meer dan tweehonderd gouden ponden had uitgegeven voor de inrichting van deze kamer. Waarop Sebastianus reageerde: 'Zolang die kamer niet is vernietigd, zul je je gezondheid niet terugkrijgen.' Daarop vond Chromatius het goed dat de kamer zou worden vernietigd. Maar zijn zoon Tiburtius, toch al een opmerkelijke jongeman, riep uit: 'Ik zal niet dulden dat zo'n schitterend werk ongestraft wordt vernietigd. Van de andere kant wens ik mijn vader van harte zijn gezondheid toe. Daarom stel ik voor dat er twee ovens worden opgestookt. Als mijn vader na de vernietiging van deze kamer niet is genezen, zullen de twee christenen levend worden worden verbrand.' Sebastianus antwoordde: 'Laat maar gebeuren zoals jij zegt.' Toen hij bezig was met de vernietiging van de kamer, verscheen er een engel aan de prefekt met de boodschap dat de Heer Jezus hem zijn gezondheid had teruggegeven. Daarop ontvingen de prefect, diens zoon Tiburtius en nog vierduizend anderen van zijn huishouding het doopsel. Zoé was de eerste die zich had bekeerd. Zij werd door de ongelovigen opgepakt en stierf na een lange reeks folteringen. Toen Tranquilius dat hoorde, riep hij uit: 'Nu zijn de vrouwen ons nog voor in het martelaarschap.' Hij zou enkele dagen later worden doodgestenigd.

Nu kreeg Tiburtius de opdracht om wierook te offeren voor de goden; anders zou hij met blote voeten over gloeiende kolen moeten lopen. Hij maakte een kruisteken en begon aan zijn wandeling over de gloeiende kolen met de woorden: 'Het lijkt wel of ik over een bed van rozen loop.' Daarop sprak de prefect Fabianus: 'Ja ik weet wel dat die Christus van jullie aan jullie tovertrucjes heeft geleerd.' Maar Tiburtius merkte op: 'Houd je mond, stuk ongeluk. Want je bent het niet waard die heilige naam ook maar uit te spreken.' De prefect onstak in woede, en liet hem het hoofd afslaan.

Marcellinus en Marcus werden aan een paal gebonden; daar begonnen zij de psalm te zingen: 'Zie toch hoe goed is het als broeders samen te zijn...' De prefect voegde hun toe: 'Stelletje zielenpoten, laat die dwaasheid toch varen; dan ben je weer vrij.' Maar zij antwoordden: 'We zijn nog nooit zo gelukkig geweest, en we smeken je dan ook uitdrukkelijk om ons hier te houden totdat onze ziel bevrijd is uit het stoffelijk omhulsel van ons lichaam.' Daarop liet de prefect hun zijde doorboren met een lans. Zo voltooiden zij hun martelaarschap.

Weerspreuk(en)
'S'il pleut la veille de la Saint-Marcellien,

Pour les blés c'est signe villain.'

[Als het regent de vooravond van Marcellien,
mag je daar voor 't koren kwaad teken in zien.]


Bronnen
[282p.57]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen