×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Aloysius van Gonzaga sj, Rome Italië; jezuïetenstudent & verpleger pestlijders; † 1591.
Feest 21 juni.
Aloysius werd op 9 maart 1568 in het Italiaanse Castiglione bij Mantua geboren, als oudste zoon en erfgenaam van de hertog van Castiglione. Reeds op zijn vierde jaar werd hij door zijn trotse vader overal mee naartoe genomen, of het nu diplomatieke missies waren of jachtpartijen. Maar toen hij op een keer met malaria thuiskwam, was het afgelopen. Op zevenjarige leeftijd onderging de jongen een gevoelige verandering: hij werd meer teruggetrokken en in zichzelf gekeerd. Toen zijn vader na twee jaar terugkeerde van een zendingsreis naar Spanje, was hij trots op zijn zoon: de jongen zou straks een wijze en bedachtzame opvolger zijn.
Aan het hof van De’Medici’s
Tezamen met zijn broer Rudolf werd de jonge Aloysius naar Milaan gestuurd om aan het hof van hertog Francesco de' Medici zijn opleiding te krijgen in alle vaardigheden die hij straks als man van adel nodig had. Deze vriend van zijn vader behoorde tot de hoogste kringen van zijn tijd. Hij had omgang met alle machtigen der aarde. Hoe oogverblindend het leven daar ook was, de ruim tienjarige Aloysius had een bijzonder fijn gevoel voor wat echt en niet echt was. Hij keek door de mooie aankleding en rijke façades, het gekonkel en geroddel, de vleierijen en pluimstrijkerijen heen; proefde bij velen de opgeschroefde onechtheid en trok zich van dit alles zoveel mogelijk terug. Wel ridderlijk opkomen voor Christus en zijn kerk, en het intussen houden met een of meerdere maîtresses. Hij walgde ervan en zocht zijn toevlucht in de huiskapel, de enige plek die veilig was. In zijn persoonlijk gebed beloofde hij plechtig nooit met opzet een zonde te bedrijven en niet mee te doen met het holle vertoon van de meesten hier aan het hof. In zijn eentje las hij vrome en theologische boeken. Natuurlijk kwam ook de kardinaal van Milaan zo nu en dan eens langs, Carolus Borromeus, die zelf later heilig verklaard zou worden. Deze was getroffen door de heilige ernst van het twaalfjarige kereltje. Door zijn toedoen mocht Aloysius ook de eerste communie ontvangen, want dat was nog altijd niet gebeurd. Vanaf dat moment begon het jongetje als een kloosterling te leven; 's nachts bleef hij lang op om te bidden; hij vastte drie keer per week en hij bracht veel tijd door met bidden, lezen en mediteren.
Spaanse en Italiaanse hoven
Toen Maria van Oostenrijk na de dood van haar man, keizer Maximiliaan II, naar haar vaderland Spanje terugkeerde, bood vader Di Castiglione aan dat zijn familie haar zou vergezellen. In Madrid zocht Aloysius een pater jezuïet als biechtvader. Hem maakte hij zijn verlangen bekend om bij de jezuïeten in te treden. Hij was nu vijftien. Zijn biechtvader zei dat hij nog te jong was, en dat zoiets nooit zou kunnen zonder de toestemming van zijn vader.
Voorzichtig bracht hij zijn verlangen bij zijn vader ter sprake. Dat doorkruiste de toekomstplannen van de hertog volkomen. In zijn woede probeerde hij hemel en aarde te bewegen om zijn zoon op andere gedachten te brengen. Daarom stuurde hij hem in gezelschap van zijn jongere broer Rudolf langs de Italiaanse hoven in de hoop dat die bevlieging wel zou overgaan. Maar de jongen die het hof van de Medici's in Milaan had meegemaakt, zag alleen maar meer van hetzelfde. Bij thuiskomst was hij des te vaster besloten om zijn leven aan wezenlijker dingen te wijden. Nu zag zijn vader in dat niets hielp en gaf tenslotte in arren moede zijn toestemming. Aloysius trad in bij de jezuïeten te Rome op 25 november 1585. Hij was op dat moment ruim zeventien jaar oud.
Jezuïet
Zijn geestelijk leidsman leerde hem nu zich te matigen in de strenge religieuze praktijken waaraan hij in de afgelopen jaren zo gewend was geraakt. De jonge novice zei van zichzelf: "Ik ben een stuk kronkelig metaal en ben ingetreden om gladgeschaafd te worden." Vanaf nu leidde hij het leven van elke jezuïet in het begin van zijn opleiding: hij legde na afloop van het tweejarige noviciaat de drie religieuze geloften af, studeerde filosofie en deed zijn examens. In 1589 werd hij naar zijn ouderlijk huis teruggestuurd om een ruzie bij te leggen tussen zijn vader en zijn broer Rudolf. Daar had hij een flinke tijd voor nodig en pas in mei 1590 keerde hij naar Rome terug.
De pest
In 1591 werd Italië getroffen door allerhande rampen en ziektes. Aloysius ging uit bedelen om aalmoezen in te zamelen voor de pestlijders. Stuitte hij op straat op een stervende patiënt, dan droeg hij hem in zijn armen naar een hospitaaltje, waste de zieke, gaf hem te eten en deed alles wat nodig was. Hij walgde van de stank en de afzichtelijke goorheid van de zieken met hun wonden, de hospitalen met hun gebrek aan hygiëne en de ziekenzalen met hun smerige bedden en vuiligheid. Maar zijn overste maande hem tot voorzichtigheid. Er waren al genoeg jonge jezuïeten in opleiding het slachtoffer geworden van hun heldhaftigheid; ze raakten zelf besmet en stierven meestal niet lang daarna. Vandaar dat Aloysius' overste hem opdroeg alleen naar het hospitaaltje te gaan van Maria van Altijddurende Bijstand. Daar werden namelijk geen pestlijders of andere gevallen van besmettelijke ziekten heengebracht. Aloysius gehoorzaamde. Maar de eerste de beste patiënt die hij er verzorgde, bleek achteraf wel degelijk besmet te zijn. Op 3 maart 1591 bleef de jonge jezuïet met hoge koorts in bed. Uiteindelijk kwam hij er wel weer bovenop, maar hij was intussen zo verzwakt dat hij tenslotte toch bezweek aan de gevolgen ervan. In de late avond van 21 juni 1591 blies hij zijn laatste adem uit; drieëntwintig jaar oud.
Op 19 oktober 1605 werd hij door paus Paulus V zalig verklaard. Paus Benedictus XIII verklaarde hem heilig op 31 december 1726 tegelijk met Stanislas Kostka, die in 1568 op achttienjarige leeftijd was gestorven.
Patronaten
Hij is patroon van Castiglione delle Stiviere en Mantua; van de jeugd, studerende jeugd, van studenten; zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen oogkwalen en de pest; patroon van beroepskeuze.
Wat mij betreft zouden de jezuïeten hem ook mogen vereren als de patroon van de Onderscheiding der Geesten.
Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld in toog en superplie; met een witte lelietak (kuisheid); stralenkrans om het omlaag kijkend hoofd (volgens de overlevering zou hij steeds met neergeslagen hebben gelopen om te vermijden de blikken te kruisen van vrouwen); in zwijm vallend aan de voeten van zijn biechtvader; de eerste communie ontvangend uit handen van Sint Carolus Borromeus; met kruisbeeld; doodshoofd en kroon aan zijn voeten; vorstelijke onderscheidingstekens; gesel bij hem of in zijn handen (de kwellingen die hij zich aandeed).
Delft, Stanislashuis, 2002.06.01
Geachte Heer ......,
U stuurde een concept-artikel op over Aloysius van Gonzaga met het verzoek er commentaar op te leveren.
Ik zoek al ruim 25 jaar herkomst, betekenis en andere wetenswaardigheden op over de namen van mijn leerlingen. Maar mij is het gebruik onbekend dat de zevende zoon van een gezin naar Aloysius werd genoemd. Ook (oudere) medebroeders hadden er nog nooit van gehoord. Ik mag wel zeggen dat ik een ruime bibliotheek bezit op het gebied van voornamen uit vele taalgebieden binnen en buiten Europa, maar in geen ervan kan ik er iets over vinden. Het is natuurlijk zeer wel mogelijk dat er in vroeger tijden een pater heeft rondgelopen, die dit aan ouders heeft aangeraden. (Een Vlaamse medebroeder die Aloys heet, bleek niet de zevende zoon, en kende het gebruik ook niet, maar wist wel te vertellen dat in België een zevende kind naar de koning werd genoemd!) Mocht u er nadere informatie over hebben, dan houd ik mij gaarne aanbevolen.
Bij uw levensschets van Aloysius zou ik graag wat voetnoten plaatsen. Wat mij het meeste stoort, is de jolige toon ('zijn plasser beroerd'; 'een flink pak ransel', 'zaligmakende activiteiten' waar het gaat over zedigheid en zichzelf geselslagen toedienen). U doet geen poging ze begrijpelijk te maken. Integendeel, ik proef er cynisme in, of minstens een geamuseerd afstand-nemen. Dat staat u natuurlijk vrij.
Des te blijer ben ik dat u om commentaar vraagt. Want zo geeft u mij de gelegenheid om iets over de leefwereld achter deze feiten te zeggen.
Aloysius was de trots van zijn vader. In het kader van zijn opvoeding heeft hij vanaf zijn vroegste jeugd verbleven aan vele hoven van het toenmalige Italië, ook dat van de beroemde De' Medici's. De jongen walgde van de dubbele moraal die hij daar vaak tegenkwam, vooral de seksuele moraal. Enerzijds aan de buitenkant kerkelijk meelevend en trouw, maar in het persoonlijk leven, vol intriges en dubbelhartigheid. Zo klein als hij was, nam hij zich voor een mens uit één stuk te worden, bij wie woord en daad met elkaar in overeenstemming waren en in overeenstemming met zijn Christelijke geloofsovertuiging. Dus ook, en vooral, op het stuk van de seksuele moraal. Dat hij daarin doorsloeg naar de andere kant, dat mag waar zijn. Maar ik werk al 35 jaar onder de middelbare schooljeugd; dat is de leeftijd dat jonge mensen zwart-wit denken, en verontwaardigd worden, wanneer idealen de mist ingaan onder de dekmantel van genuanceerd 'enerzijds-anderzijds'. Waarom reageren wij dan bij deze jongeman in zijn leefwereld zo oneerbiedig geamuseerd? Aloysius had een ideaal. Daar wilde hij voor leven (voor 'gáán', zeggen mijn leerlingen tegenwoordig). Ik vind het pijnlijk te zien dat u voor de schoonheid van dat ideaal geen oog hebt, en het afdoet als niet meer aan zijn plasser zitten en zelfs geen blote voet tonen. (Weet u nog hoe in de eerste helft van de 20e eeuw een blote enkel mannen het hoofd op hol konden brengen? Dat was toen zo. Dat was het al in de tijd van deze jongeman. Hij wilde er niet aan meedoen).
Datzelfde geldt voor dat zweepje. Vooreerst wil ik opmerken dat Aloysius oneindig veel malen meer wordt afgebeeld met een lelie, symbool van de zuiverheid (van zijn levensideaal!). Maar toegegeven, ook het zweepje komt voor op afbeeldingen. Tot halverwege de 20e eeuw was het in kloosters gebruikelijk dat kloosterlingen zichzelf met regelmaat met de gesel kastijdden. Het gebruik stamt al uit de ontstaanstijd van het kloosterwezen (3e eeuw). Ik ben ervan overtuigd dat Aloysius zich van harte overgaf aan deze praktijk. Niet omdat hij zoals u suggereert 'dagelijks een pak rammel wilde hebben'. Het paste in zijn ideaal: een mens te zijn van de naastenliefde. Geen gemakkelijk ideaal. Want er zijn vele krachten in je karakter en in je lichamelijke verlangens die je ervan af dreigen te houden. Die krachten wilde hij de baas zijn; daarom diende hij zich geselslagen toe. Juist zoals topsporters tegenwoordig door de pijngrens heen willen om een topprestatie te bereiken. Dat Aloysius (reeds op jonge leeftijd) een topprestatie (van naastenliefde) heeft bereikt, blijkt uit het feit dat hij stierf ten gevolge van de verpleging van pestlijders. Van welke prins of prinses uit de tegenwoordige tijd hoor je iets vergelijkbaars!?
Van donderpreken op het Campo di Fiore is mij niets bekend. Wel weet ik dat jonge jezuïeten tijdens hun opleiding de straat op werden gestuurd om aan kinderen het geloof uit te leggen. Maar donderpreken...? Het past ook allerminst bij zijn ideaal en zijn karakter.
Ik hoop dat ik u hiermee van dienst ben geweest. Van harte altijd tot nadere informatie bereid. Met hartelijke groet,
Dries van den Akker s.j.
Stanislashuis
Westplantsoen 73
2613 GK DELFT
Aloysius was de oudste zoon en erfgenaam van de hertog van Castiglione. Op zijn vierde werd hij door zijn trotse vader overal mee naartoe genomen: op diplomatieke missies of jachtpartijen. Toen hij een keer met malaria thuiskwam, was het afgelopen. Op zevenjarige leeftijd onderging de jongen een verandering: hij werd meer teruggetrokken en in zichzelf gekeerd. Toen zijn vader na twee jaar terugkeerde van een zendingsreis naar Spanje, was hij trots: de jongen zou straks een wijze en bedachtzame opvolger zijn.
Met zijn broer werd de tienjarige Aloysius naar Milaan gestuurd om aan het beroemde hof van de Medicis zijn opleiding te krijgen in alle vaardigheden die hij straks als man van adel nodig had. Deze vriend van zijn vader had omgang met alle machtigen der aarde. Hoe oogverblindend het leven daar ook was, de jongen had een fijn gevoel voor wat echt en niet echt was. Hij keek door de mooie aankleding en rijke façades, het gekonkel en geroddel, de vleierijen en pluimstrijkerijen heen; proefde bij velen de opgeschroefde onechtheid en trok zich van dit alles zoveel mogelijk terug. Wel ridderlijk opkomen voor Christus en zijn kerk, en het intussen houden met maîtresses. Hij walgde ervan en zocht zijn toevlucht in de huiskapel, de enige veilige plek. In zijn persoonlijk gebed beloofde hij niet mee te doen met het holle vertoon van zijn omgeving. Natuurlijk kwam ook de kardinaal van Milaan zo nu en dan eens langs, Carolus Borromeus, die zelf later heilig verklaard zou worden. Deze was getroffen door de heilige ernst van het 12-jarige kereltje.
De jongen wilde intreden bij de jezuïeten.
Dat doorkruiste de toekomstplannen van zijn vader volkomen. Woedend probeerde hij zijn zoon op andere gedachten te brengen. In de hoop dat die bevlieging wel zou overgaan stuurde hij hem langs Italiaanse hoven. Maar de jongen zag alleen maar meer van hetzelfde. Bij thuiskomst was hij des te vaster besloten om zijn leven aan wezenlijker dingen te wijden. Tenslotte gaf vader knarsetandend zijn toestemming. Aloysius was op dat moment zeventien jaar.
Niet dat je meteen geestelijke moet worden, al is het niet verboden natuurlijk. Maar wel dat je bij je toekomstplanning onderscheidt tussen echt en onecht, goed en niet goed, zuiver en onzuiver, hart en façade.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen