×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Stefanus Protomartelaar (ook van Jeruzalem), Palestina; diaken & Eerste Martelaar (= Protomartelaar); † ca 33 à 36.
Feest 20 april (vereniging van Stefanus en Laurentius te Rome: 425) & 7 mei (overbrenging relieken van Constantinopel naar Rome) & 2 (oosterse kerk: overbrenging relieken van Jeruzalem naar Constantinopel &) 3 augustus (terugvinding relieken te Jeruzalem, 415) & 26 (& 27 oosterse kerk) december.
Geschiedenis
Alwat we weten van Stefanus, staat verteld in het bijbelboek Handelingen van de Apostelen: 06,08-07,60. Om te beginnen horen we hoe enige tijd na Jezus' heengaan het aantal leerlingen toeneemt onder invloed van de verkondiging der apostelen. Omdat zij - in tegenstelling tot hun Joodse broeders - geen onderscheid maakten tussen joden en niet-joden nam ook het getal van Griekse (of Hellenistische) volgelingen toe. Maar kennelijk kroop het bloed waar het niet gaan kon. De Hellenisten begonnen zich bij de apostelen te beklagen dat hun weduwen achtergesteld werden bij die van de joden. Daarom werden er zeven diakens aangesteld, die op een eerlijke verdeling van goederen moesten toezien. Eén van hen was Stefanus. Van hem wordt gezegd dat hij was "een man vol geloof en Heilige Geest". Nadat nog wordt opgemerkt dat het getal der leerlingen in Jeruzalem almaar toenam, richt zich alle aandacht op Stefanus.
Stefanus nu, vol genade en kracht, deed grote wondertekenen onder het volk. Sommige leden echter van de zogenaamde synagoge der vrijgelatenen, Cyreneeërs en Alexandrijnen en sommige mensen uit Silicië en Asia begonnen met Stefanus te redetwisten, maar zij konden niet op tegen de wijsheid en de geest waarmee hij sprak. Toen stookten zij heimelijk mannen op om te verklaren: "Wij hebben hem lastertaal horen spreken tegen Mozes en tegen God." Tegelijkertijd ruiden zij zowel het volk als de oudsten en schriftgeleerden op. Onverhoeds maakten zij zich van hem meester en brachten hem voor het Sanhedrin, waar men valse getuigen liet optreden die beweerden: "Die man houdt niet op te spreken tegen de heilige plaats en tegen de Wet. Want wij hebben hem horen zeggen, dat die Nazoreeër Jezus deze plaats zal afbreken en de voorschriften veranderen, die Mozes ons heeft overgeleverd." Alle leden van het Sanhedrin vestigden hun blik op hem en zagen dat zijn gelaat leek op dat van een engel.
De hogepriester vroeg nu: "Is dat werkelijk zo?" Hierop nam Stefanus het woord. [In zijn toespraak doorloopt hij het oudste gedeelte van Gods geschiedenis met zijn volk, 'de Wet', de eerste vijf boeken van Mozes. Daarin toont hij aan dat de Joodse gebruiken, met name de tempel, van voorbijgaande aard is. Hij besluit zijn toespraak als volgt:] "Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oor, nog altijd weerstreeft u de heilige Geest, juist zoals uw vaderen deden. Wie van de profeten zijn door uw vaderen niet vervolgd? Gedood hebben zij hen die de komst aankondigden van de Rechtvaardige, wiens verraders en moordenaars uj nu geworden bent, u nog wel die de Wet hebt ontvangen door bemiddeling van de engelen; maar u hebt ze niet onderhouden."
Toen ze dit hoorden, werden ze woedend en knarsetandden tegen hem. Maar hij, vervuld van de heilige Geest, staarde naar de hemel en zag Gods heerlijkheid en Jezus staande aan Gods rechterhand; en hij riep uit: "Ik zie de hemel open en de Mensenzoon staande aan Gods rechterhand." Maar zij begonnen luidkeels te schreeuwen, stopten hun oren toe en stormden als één man op hem af. Zij sleepten hem buiten de poort en stenigden hem. De getuigen legden hun mantels neer aan de voeten van een jongeman die Saulus heette. Terwijl zij Stefanus stenigden, bad hij: "Heer Jezus, ontvang mijn geest." Toen viel hij op zijn knieën en riep met luider stem: "Heer, reken hun deze zonde niet aan." Na deze woorden ontsliep hij.
De overeenkomsten tussen Stefanus en Jezus zijn opvallend. Stefanus draagt de eretitel van 'Eerste Martelaar': zijn martelaarschap wordt natuurlijk opzettelijk zo beschreven dat de herinnering aan Jezus zich voortdurend opdringt. Ook Jezus hebben ze gearresteerd; ook Hij moest zich verantwoorden voor de Joodse autoriteiten. Ook naar Hem hebben ze niet willen luisteren toen Hij de Schriften uitlegde; ook bij Hem traden er valse getuigen op; ook Hem hebben ze buiten de stad gedood; ook Hij zei vlak voor zijn sterven: “Vader, in uw handen beveel ik mijn Geest;” en ook Hij bad op het moment van zijn dood om de vergiffenis van zijn moordenaars... In de persoon van Stefanus is het alsof Jezus zelf onder ons is teruggekeerd. Hij is een andere Christus, een ‘alter Christus’.
Legende: hoe Stefanus werd begraven
Volgens de Legenda Aurea zou hij in hetzelfde jaar gestenigd zijn als Jezus ten hemel voer, en wel op de 3e augustus daaraan volgend. Aan het eind van zijn hoofdstuk over Stefanus merkt Jacobus de Voragine († 1298; feest 13 juli) nog op, "dat Sint Stefanus niet op deze dag (26 december) werd gemarteld, maar op de dag dat de terugvinding van zijn relieken wordt gevierd, terwijl die terugvinding eigenlijk plaatsvond op 26 december." Hij belooft op dit gegeven terug te komen, wanneer hij te spreken komt over het feest van Stefanus' terugvinding.
Volgens sommige middeleeuwse legenden werd Stefanus' lijk door wilde dieren bewaakt, totdat het werd geborgen. Jacobus de Voragine sluit het verhaal over Stefanus' dood als volgt af: "Sint Gamaliël en Nicodemus die nog altijd voor de christenen in de Hoge Raad zitting hadden, kwamen zijn lijk halen en begroeven het op Gamaliëls akker. En ze hieven een intense rouwklacht over hem aan. In de tijd daarna had er een grote christenvervolging plaats in Jeruzalem. Nu Stefanus, één van hun kopstukken, dood was, raakten ze danig in de war. Met uitzondering van de apostelen, die moediger waren dan de anderen, verspreidden zij zich over het gehele Joodse land: precies dat had de Heer hun opgedragen, toen Hij zei: 'Wanneer ze u in de stad vervolgen, vlucht dan naar een andere.'"
Verering & Cultuur
1 Naamsverklaring
Als er in de Legenda Aurea een heilige in een apart hoofdstuk ter sprake komt, wordt vooraf steeds een toepasselijke uitleg van zijn naam gegeven. Deze uitleg is naar de normen van onze etymologische wetenschap verre van waarschijnlijk, soms zelfs gewoon ver gezocht. In de ogen van Jacobus de Voragine hadden deze naamsverklaringen veeleer de functie van een karakterbeschrijving, een samenvatting van de persoon en zijn leven. Zo schrijft hij n.a.v. Stefanus:
"Stefanus is Grieks. In het Latijn vertaald zou het 'kroon' betekenen, in het Hebreeuws 'norm' of 'regel'. Hij was een kroon van martelaarschap in het Nieuwe Verbond. Hij was daar immers de eerste in de rij, net zoals Abel de eerste was in de rij van het Oude Verbond. Hij was een voorbeeld of norm voor iedereen: hoe men voor Christus moet lijden, of hoe men in zijn levenswandel goed moet handelen of hoe men voor zijn vijand moet bidden.
Stefanus kan ook zijn 'strenue fans' = 'die met toeleg spreekt'. Dat toonde hij tijdens zijn redevoering en toen hij het Woord Gods verkondigde.
Of Stefanus betekent 'strenue fans anis' = 'die met toeleg tot de ouden spreekt'. Immers hij gaf onderricht en leiding aan de weduwen; dat was hem door de apostelen toevertrouwd: en dat zijn dus letterlijk ' de ouden'.
Kortom, Stefanus is de kroon, omdat bij hem het martelaarschap begint; een norm vanwege zijn voorbeeld in lijden en goede levenswandel; de toegewijde spreker door zijn prediking; de toegewijd spreker tot de ouden door zijn lofwaardig onderricht aan de weduwen."
2 Plaatsing der feesten in het kerkelijk jaar
Nadat Jacobus de Voragine heeft opgemerkt dat Stefanus' martelaarschap wordt gevierd op de dag van zijn terugvinding, 26 december, en zijn terugvinding op de dag van zijn dood, 3 augustus, geeft hij nog een verklaring voor de ordening van de feesten in het kerkelijk jaar.
"Wij willen hier nog vertellen waarom de kerk de drie feesten die op Kerstmis volgen, zo geordend heeft. Er zijn twee redenen voor. De eerste is dat alle leerlingen van Christus in zijn gezelschap moesten worden geplaatst: Hij is immers de bruidegom en het hoofd van de Kerk. Toen Christus, de bruidegom van de Kerk, in deze wereld werd geboren, heeft Hij zich drie metgezellen uitgekozen, naar het woord uit het Hooglied: 'Mijn geliefde is wit, en rood, en uitverkoren uit duizenden' (Hooglied 5). Wit? Dat slaat op de evangelist Johannes (27 december), de geliefde belijder; Rood? Dat slaat op de eerste martelaar, Stefanus (26 december). Uitverkoren uit duizenden? Dat slaat op de schare Onnozele Kinderen (28 december).
De tweede reden is dat de kerk in dit drietal martelaren de drie graden van martelaarschap, verenigt, zoals zij die kent. Immers de oorzaak van ieders martelaarschap was uiteindelijk Jezus' geboorte. Maar er zijn drie soorten martelaarschap: de eerste met de wil én metterdaad: dat onderging Stefanus; de tweede met de wil, maar niet metterdaad: dat slaat op Johannes…
Hij werd wel gemarteld, maar is er niet aan bezweken; uiteindelijk is hij op hoge leeftijd een natuurlijke dood gestorven
…de derde metterdaad, maar zonder de wil: zo verliep het martelaarschap der Onnozele Kinderen."
Ook in het hoofdstuk over Stefanus' terugvinding komt Jacobus de Voragine nog eens te spreken over de plaatsing van de feesten. Daar merkt hij op:
"De terugvinding van Sint Stefanus vond plaats op de dag, waarop zijn martelaarschap wordt gevierd [dus daags na kerstmis, 26 december] zijn martelaarschap voltrok zich op deze dag [3 augustus]. De kerk heeft de feesten met elkaar geruild om twee redenen. De eerste reden is dat Christus op aarde werd geboren met de bedoeling dat de mens in de hemel opnieuw geboren zou kunnen worden. Vandaar dat het beter paste om het feest van Christus' geboorte te laten volgen door de geboorte van Stefanus: hij onderging immers als eerste voor Christus de marteldood, en daarmee de geboorte tot het hemelse leven. Zo wordt duidelijk dat het ene het gevolg is van het andere. Vandaar dat men ook zingt: 'Gisteren werd Christus op aarde geboren, opdat Stefanus vandaag in de hemel geboren zou worden'.
De tweede reden is dat sinds lang Stefanus' vinding als een groter feest wordt gevierd dan dat van zijn marteldood. Dat komt voor een deel omdat het zo dicht staat bij de geboorte des Heren, maar voor een ander deel, omdat vanwege de grote wonderen die Heer verrichtte bij zijn terugvinding. Toch is het martelaarschap belangrijker dan de terugvinding. Vandaar dat de kerk de viering van het martelaarschap heeft geplaatst in de tijd waar het grootste feest wordt gevierd."
3.1 Stefanus' verering in het Oosten: Palestina, Constantinopel & Griekenland
Zijn naam komt voor in de lijst van heiligen die in het tafelgebed van de oude Romeinse liturgie worden opgesomd (= het huidige Eerste Eucharistische Gebed). De eerste sporen van zijn verering vinden we in de oosterse kerk van de 4e eeuw. Zijn feest zou rond het jaar 380 officieel zijn ingevoerd. Een grote vlucht neemt zijn verering vanaf het moment dat Lucianus, een priester uit Kafar Gamala bij Jeruzalem zijn relieken terugvindt.
Legende: hoe Stefanus' relieken werden teruggevonden:
Op 3 augustus verhaalt Jacobus de Voragine in zijn Legenda Aurea hoe Stefanus' stoffelijk overschot werd teruggevonden.
"Het lichaam van Sint Stefanus, de eerste martelaar, werd naar men zegt in het jaar onzes Heren 417 teruggevonden; dat was in het zevende jaar van keizer Honorius.
De terugvinding vond plaats op de volgende wijze. In de omgeving van Jeruzalem woonde een priester Lucianus. Gennadius rekent hem tot de beroemde mannen; hij is het dan ook die het hierna volgende verhaal heeft opgetekend. Het was vrijdag en Lucianus lag in zijn bed te slapen, maar hij was tegen wakker worden aan. Op dat moment verscheen hem een grijsaard, rijzig van gestalte en met een mooi gelaat en een lange baard; hij droeg een wit kleed, waarop gouden stenen en kruisen geweven waren; hij droeg ook laarzen die van boven een gouden rand hadden. Hij raakte hem aan met de gouden roede in zijn hand en sprak tot hem: 'Ga ijverig aan het werk om onze graven te zoeken, en maak ze open, want de plaats waar wij nu begraven liggen, is ons niet waardig. Ga daarom naar Johannes, de bisschop van Jeruzalem: hij moet ons op een eervolle plaats herbegraven. Want zie, er is droogte en ellende over de wereld gekomen, maar God wil door onze tussenkomst de wereld weer laten delen in zijn genade.' Maar Lucianus, de priester, sprak: 'Heer, wie bent u?' De grijsaard antwoordde: 'Ik ben Gamaliël - de apostel Paulus heeft nog aan mijn voeten gezeten om de Wet te leren. Naast mij ligt Sint Stefanus begraven, dezelfde die door de Joden werd gestenigd en buiten de stad werd geworpen, zodat de vogels en de wilde beesten hem konden opvreten. Maar dat verhoedde degene aan wie de martelaar trouw had gezworen. Ik zelf ben gekomen om hem met de grootste zorg in mijn eigen nieuwe graf te leggen.' De andere die naast mij ligt, is mijn neef Nicodemus. Hij is het die in de nacht naar Jezus toekwam en later van Petrus en Johannes het heilig doopsel ontving. Daar waren de hogepriesters zeer ontstemd over. En ze zouden hem zeker hebben gedood, als hun ontzag voor ons niet zo groot was geweest. Wel echter namen ze al zijn bezittingen in beslag en verwijderden hem uit zijn hoge positie; ze sloegen hem waar ze hem maar raken konden en lieten hem uiteindelijk meer dood dan levend liggen waar hij lag. Ik heb hem toen opgenomen in mijn huis. Daar heeft hij nog een paar dagen geleefd. Toen hij was gestorven heb ik hem begraven aan de voeten van Sint Stefanus. Er is nog een derde die bij mij ligt; dat is mijn zoon Abibas. Tegelijk met mij ontving hij op 20-jarige leeftijd het doopsel; zo lang hij leefde bewaarde hij zijn kuisheid. Tegelijk met mijn leerling Paulus leerde hij de Wet kennen. Mijn vrouw Aethea en mijn zoon Selemias hebben het christengeloof niet willen aannemen. Zij waren dan ook niet waardig bij ons begraven te worden. Je zult hun graf op een andere plek aantreffen. Maar je zult zien: ze zijn woest en ledig.' Na deze woorden verdween Gamaliël. Toen Lucianus wakker was, vroeg hij aan God: 'Als dit visioen geen bedrog is, laat het zich dan nog een tweede en zelfs een derde keer voordoen.'
De vrijdag daarop verscheen hem Sint Gamaliël opnieuw: net als de vorige keer. Hij vroeg hem waarom hij zijn woorden als waardeloos had afgedaan. 'Heer, ik heb uw woorden niet als waardeloos afgedaan, antwoordde hem Lucianus, maar ik heb de Heer gevraagd: als het visioen van U afkomstig is, laat het zich dan drie maal aan mij vertonen.' Waarop Gamaliël zei: 'Je hebt natuurlijk lopen piekeren, waaraan je ieders gebeente van ons zou kunnen herkennen, wanneer je ze zou vinden. Welnu, ik zal je door middel van een gelijkenis van ieder apart de doodkist aanwijzen.' Daarop toonde hij hem drie gouden korven en een vierde die van zilver was. Er was er één gevuld met rode rozen, twee met witte rozen en die van zilver was gevuld met saffraan. En Gamaliël sprak: 'Die korven stellen onze doodkisten voor en de bloemen ons gebeente. De korf met de rode rozen is de doodkist van Sint Stefanus; hij is de enige van ons die met het martelaarschap is gekroond. De twee met witte rozen stellen Nicodemus' en mijn doodkist voor, want wij hebben consequent en standvastig met een zuiver hart de Heer beleden. De zilveren met saffraan stelt de doodkist voor van mijn zoon Abibas, want hij ging getooid met maagdelijke kuisheid en in alle reinheid nam hij afscheid van deze wereld.' Na deze woorden verdween hij weer.
Maar de vrijdag daarop verscheen hij hem weer, en nu was hij behoorlijk kwaad en verweet hem gewoon lui te zijn, daar hij zijn gebod nog altijd niet was nagekomen. Toen maakte Lucianus zich onmiddellijk gereed om naar Jeruzalem te gaan. Daar ging hij direct naar bisschop Johannes en vertelde hem alles wat hem bekend was gemaakt. Vervolgens haalden ze er nog een heel stel andere bisschoppen bij en zo kwamen ze aan de plaats die aan Lucianus was aangewezen. Daar begonnen ze te graven. En zie, de aarde beefde en een zoetige geur verspreidde zich overal. Alleen door de krachtige werking van deze geur genazen zeventig mensen van allerhande gebreken, krachtens de verdiensten van de heiligen. Nu werden hun lichamen onder grote vreugde naar de kerk van Jeruzalem overgebracht, daar waar Stefanus eens het ambt van diaken had bekleed. Daar werden ze met veel eerbetoon bijgezet. Precies op dat uur daalde er een geweldige regenbui uit de hemel neer.
Over dat visioen en die terugvinding spreekt ook Beda in zijn kroniek."
De verspreiding van Stefanus' verering wordt benadrukt door het verhaal dat zijn relieken werden overgebracht van Jeruzalem naar Constantinopel. Dit wordt in de orthodoxe kerken herdacht op 2 augustus.
Legende: hoe Stefanus werd overgebracht van Jeruzalem naar Constantinopel
Op de dag dat Jacobus in zijn Legenda Aurea over Stefanus' terugvinding vertelt, komt hij ook te spreken over de translatie (= overbrenging) van zijn relieken.
"Sint Stefanus werd - althans volgens Augustinus - op de volgende wijze overgebracht. Alexander, een raadsheer uit Constantinopel, reisde met zijn vrouw naar Jeruzalem, en bouwde daar voor de eerste martelaar Sint Stefanus een mooie kerk. Toen hij stierf, liet hij zich naast Sint Stefanus begraven. Na verloop van zeven jaar verlangde zijn vrouw ernaar weer naar haar vaderland terug te keren. Want ze had van de plaatselijke vorst veel onrecht te verduren. Maar ze wou wel het lichaam van haar gestorven man meenemen. Ze ging de bisschop om zijn toestemming vragen. Deze toonde haar twee zilveren doodkisten en zei: 'Welke van deze twee nu uw man is, weet ik ook niet.' Waarop zij uitriep: 'Maar ik weet het wel!' Ze liep ernaartoe en sloeg haar armen om de kist van Sint Stefanus. Zo kwam het dat ze zonder het zelf te beseffen Sint Stefanus' lichaam meenam in de mening dat het haar man was. Op het moment dat ze de kist aan boord had gebracht en zee koos werd er aan de hemel engelengezang gehoord en er verspreidde zich overal een zoetige geur. Maar de boze geesten wakkerden een storm aan en krijsten: 'Wee ons, Sint Stefanus vaart over zee en geselt ons verschrikkelijk met zijn vuur.' De scheepslieden waren bang dat het schip zou vergaan en riepen Sint Stefanus aan. Hij verscheen hun prompt met de woorden: 'Ik ben het. Vrees niet!' En onmiddellijk viel de zee helemaal stil. Maar de stemmen van de boze geesten krijsten in de lucht: 'Satan, u die over ons heerst, laat dat schip verbranden, want Sint Stefanus zit erop.' En inderdaad stuurde Satan er vijf boze geesten op af om het aan te steken. Maar door de engel des heren werden ze in de diepte van de zee gestort.
Toen ze bij Chalcedon aankwamen, krijsten de duivels: 'Zie ginds komt de knecht Gods aan die destijds door de boze Joden gestenigd is. Zo bereikten ze uiteindelijk behouden Constantinopel. Daar werd met veel eerbetoon het lichaam van Sint Stefanus in één van de kerken bijgezet. Dat schrijft althans Augustinus."
Een van de Meteorakloosters in Griekenland draagt de naam van Hagios Stephanos.
3.2 Stefanus' verering in het Westen
3.2.1 Rome
Hoe Stefanus ook in de kerk van het westen aan verering won, wordt in beeld gebracht door het feit dat zijn relieken uiteindelijk in Rome terecht komen.
Legende: hoe Sint Stefanus naast Sint Laurentius in Rome terecht kwam
Over Stefanus' translatie van Constantinopel naar Rome schrijft Jacobus nog altijd in het hoofdstuk van zijn terugvinding, 3 augustus:
"Hoor nu nog, hoe Sint Stefanus' lichaam bij dat van Sint Laurentius terecht is gekomen. Eens werd Eudoxia, de dochter van Keizer Theodosius, behoorlijk gepijnigd door een boze geest. Dat kwam men aan haar vader zeggen juist op het moment dat hij in Constantinopel verbleef. Hij beval dat men zijn dochter naar hem toe moest laten komen in Constantinopel. Dan zou zij door de relieken van Sint Stefanus aan te raken weer gezond gemaakt worden. Maar de boze geest in haar krijste: 'Ik ga hier niet weg. Laat die Stefanus maar naar Rome toe komen; dat wil de apostel trouwens zelf ook!'
Toen de keizer dat hoorde, ging hij aan de priesters en de bevolking van Constantinopel vragen of zij genegen waren Sint Stefanus' lichaam aan de Romeinen te schenken en daarvoor in de plaats dat van Laurentius te krijgen. Ook schreef hij daarover een brief aan Paus Pelagius. Die vond het goed nadat hij zijn kardinalen had geraadpleegd. En zo voeren een aantal kardinalen naar Constantinopel om Stefanus' lichaam in ontvangst te nemen. In hun gezelschap voeren op de terugweg een aantal Grieken mee die het lichaam van Sint Laurentius in ruil zouden geven. De tocht ging over Capua. Daar vroegen de inwoners met grote devotie of zij de rechter arm van de heiligen mochten hebben. Die kregen zij inderdaad; ze bouwden er de bisschoppelijke hoofdkerk voor. Toen zij in Rome aankwamen en hem in de kerk van Sint Petrus' Banden wilden bijzetten, bleven de dragers staan en konden opeens geen stap meer verzetten. Daarop krijste de duivel uit de mond van het meisje: 'Jullie moeite is allemaal voor niks, want de heilige wil niet hier naartoe; hij heeft zichzelf een plaatsje uitgekozen aan de zijde van broeder Laurentius. Dus brachten ze het lichaam naar Sint Laurentius; door het aan te raken was het meisje onmiddellijk genezen. Ook Laurentius wilde laten zien hoe blij hij was met de komst van zijn broeder en schoof een beetje opzij in zijn graf, zodat Stefanus in het midden kon liggen. Op het moment echter dat de Grieken hun handen naar hem uitstrekten om Laurentius op te tillen, stortten zij voor dood ter aarde. Maar omdat de paus, de priesters en de hele aanwezige bevolking voor hen begonnen te bidden, kwamen ze 's avonds weer tot leven. Dat neemt niet weg dat ze desondanks allemaal binnen tien dagen stierven. Trouwens, ook alle Romeinen die zich ervoor uitgesproken hadden dat Sint Laurentius aan de Grieken gegeven moest worden, verloren hun verstand. En ze werden niet eerder gezond voordat de lichamen van de beide heiligen broederlijk naast elkaar begraven waren. Ook werd er een stem aan de hemel gehoord; die zei: 'Gij Rome, gij zijt de eeuwige stad; gij bewaart bij wijze van onderpand in één en hetzelfde graf Sint Laurentius uit Spanje en Sint Stefanus uit Jeruzalem.'
De vereniging van beide heiligen vond plaats rond het jaar 425, op de 20e april."
Blijkens een bericht van Gregorius van Tours [Geschiedenis der Franken Boek 10, hoofdst.1] had Rome aan het eind van de 6e eeuw in ieder geval een Stefanuskerk. Halverwege Ostia en Rome kon men een heiligdommetje bezoeken, waar men op een altaar een steen bewaarde die naar men zei afkomstig was van de steniging van Stefanus [309p:27]Stefanus bleef een populaire heilige, wiens persoon en leven herhaaldelijk in de kunst werden afgebeeld. Haast nog vroegchristelijk is de biddende houding ('orante') waarin hij wordt weergegeven op een fresco in de kerk van Friuli. Van heel wat later datum is Fra Angelico's laatste werk († 1455): een Stefanuscyclus voor de kapel van Paus Nicolaas V († 1455) in het Vaticaan te Rome.
Vanuit Rome verspreidde zich zijn verering razendsnel over Italië, Noord-Afrika, Spanje en Frankrijk; en verder naar Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Engeland en de Scandinavische landen. Hier en daar in Europa hadden gelovigen naar hun zeggen ook de hand weten te leggen op bloedrelikwieën van Stefanus, zoals te Napels, Besançon, Bourges, Metz en Keulen. In de Noord-Europese streken kwam zijn verering pas goed op gang, nadat de Noormannen weg waren getrokken (onder invloed van zijn beschermende tussenkomst te Metz? Zie onder Frankrijk). Dit kan men aflezen uit de vele kerken en heiligdommen die aan hem werden toegewijd en onder zijn bescherming werden geplaatst.
3.2.2 Noord-Afrika (Augustinus)
In het westen waren het vooral Augustinus († 430) en Paus Sixtus III († 440) die Stefanus' verering bevorderden. In het 22e boek van zijn 'De Civitate Dei' (De Stad Gods) komt Augustinus - naar aanleiding van het feit dat de zaligen leven in het hiernamaals en van daaruit via wonderen aan ons tekenen van leven geven - uitvoerig te spreken over de wonderen die in zijn omgeving alleen al aan Stefanus worden toegeschreven.
Welke Stefanus-wonderen Augustinus vertelt
Jacobus de Voragine verwijst er ook naar in zijn Legenda Aurea: "De grote leermeester, Sint Augustinus, schrijft dat Stefanus vele grote dingen deed na zijn dood. Om een voorbeeld te noemen: met zijn hulp werden zeven doden ten leven gewekt en allerlei zieken werden van hun kwalen genezen. Bovendien vertelt hij nog een heleboel andere wonderen, die stuk voor stuk de moeite van het onthouden waard zijn..." Maar daar kunnen we Augustinus misschien beter zelf aan het woord laten.
"Toen bisschop Praeiectus temidden van veel toegestroomd volk een relikwie van de roemrijke martelaar Stefanus naar Aquae Tibilitanae overbracht, vroeg een blinde vrouw aan de bisschop die de relikwie droeg, dichterbij te mogen komen. Ze reikte hem wat bloemen aan die ze mee had gebracht, en kreeg ze van hem weer terug. Op hetzelfde moment dat ze die tegen haar gezicht hield, kon ze zien. Alle aanwezigen stonden versteld van verbazing, maar zij ging jubelend voor hen uit en ging haar eigen weg, zonder dat zij nog de hulp van een ander nodig had.
Een relikwie van dezelfde martelaar bevond zich ook in Fort Sinit, vlakbij de koloniestad Hippo. De plaatselijke bisschop Lucillus droeg haar rond, terwijl het volk vooruitliep en volgde. Al geruime tijd leed hij aan een hinderlijk gezwel; hij wachtte in feite op het moment dat de hand van zijn vertrouwde arts hem weg zou snijden. Maar door het dragen van die heilige last, was hij plotseling genezen, want op heel zijn lichaam was nergens meer zo'n plek te vinden.
Eucharius, een Spaans priester die in Calama woonde, had veel pijn van een oude steen. Ook hij werd door de relikwie van dezelfde martelaar gezond; deze keer was het bisschop Possidius die hem naar hem toe bracht. Diezelfde man begon enige tijd later te lijden aan een steeds ernstiger ziekte. Zozeer dat hij als dood neerlag en men al begonnen was hem de duimen te omwikkelen. Maar door de hulp van nog steeds diezelfde martelaar werd hij opgewekt, op het moment dat men van de gedachteniskapel het lijfrok van de zieke terugbracht en over hem uitspreidde.
Je had daar ook een zekere Martialis, de meest aanzienlijke van zijn klasse; hij was al hoogbejaard en nog steeds een gezworen tegenstander van de godsdienst der christenen. Maar zijn dochter was gelovig evenals zijn schoonzoon die in hetzelfde jaar als zij het doopsel had ontvangen. Toen hij ziek werd, smeekten deze twee hem onder warme tranen dat hij toch eindelijk christen zou worden. Maar bars wees hij dat af. Opgewonden en boos stuurde hij ze bij zich vandaan. Toen kwam die schoonzoon op het idee om naar de Stefanuskapel te gaan en daar innig voor hem te bidden. In de hoop dat God hem tot inkeer zou brengen en dat hij niet langer zou aarzelen om in Christus te geloven. Dat deed hij: hij huilde, zuchtte en smeekte, als een echte lieve zoon. Toen hij van daar weggaan nam hij een bloem van het altaar mee; deze legde hij bij de zieke onder zijn kussen. Toen ging iedereen slapen. En kijk, nog voor het dag was, riep Martialis dat men zo gauw mogelijk naar de bisschop moest gaan; maar die was juist bij mij hier in Hippo op bezoek. Toen hij hoorde dat hij er niet was, vroeg hij om de priesters. Zij kwamen, hij beleed zijn geloof en tot verbazing en vreugde van allemaal liet hij zich dopen. En al de tijd dat hij nog geleefd heeft, hoorde je hem steeds weer zeggen: 'Christus, neem mijn Geest bij u op'. Terwijl hij niet wist dat dat precies de woorden waren die Stefanus had uitgesproken op het moment dat de Joden hem stenigden. Het waren ook zijn laatste woorden, want niet lang daarna is hij gestorven.
In die plaats werden op voorspraak van nog altijd diezelfde martelaar ook twee mensen genezen die aan voetjicht leden; het waren een burger en een vreemdeling; maar alleen de burger werd helemaal genezen. Aan die vreemde werd door een openbaring duidelijk gemaakt wat hij moest doen als de pijn weer op zou komen; en als hij dat dan deed, hield de pijn onmiddellijk op.
Er is een landgoed dat Audurus heet; daar heb je een kerk waar zich een relikwie van de martelaar Stefanus bevindt. Hier gebeurde het dat een klein jongetje bij het spelen onder het wiel van een wagen terecht kwam, omdat de ossen die hem trokken wild geworden waren. Naar de stuiptrekkingen te oordelen was het kind op sterven na dood. Toen nam zijn moeder hem op en droeg hem naar die gedachteniskapel. Daar kwam hij niet alleen weer tot leven, maar hij hield er in het geheel geen enkel letsel aan over.
Op een landgoed dat daaraan grensde, Caspaliana geheten, gebeurde het dat een godgewijde maagd ongeneeslijk ziek werd. Men ging met haar onderkleed naar diezelfde gedachteniskapel, maar toen ze terugkwamen, was ze al gestorven. Haar ouders dekten nu haar lijk ermee toe. Ze kwam weer tot leven en was gezond.
In Hippo ging een Syriër, die Bassus heette, in de gedachteniskapel van alweer diezelfde martelaar bidden voor zijn zieke dochter. Hij had een kledingstuk van haar bij zich. Toen kwamen er dienaren uit zijn huis naar hem toe om hem te zeggen dat ze gestorven was. Maar ze werden door zijn vrienden tegengehouden; zolang hij daar zat te bidden, mochten ze het hem nog niet vertellen. Anders zou hij straks midden op staart in huilen uitbarsten. Toen hij in zijn huis terugkeerde, klonken daar al van alle kanten de rouwklachten. Maar hij ging naar zijn dochter toe, legde het kledingstuk over haar heen en ze kwam weer tot leven.
Zoiets is ook bij ons gebeurd met de zoon van een belastingambtenaar, een zekere Ireneüs; hij werd door een ziekte weggerukt. Terwijl het ontzielde lichaam daar lag, werden reeds luid huilend en klagend voorbereidingen getroffen voor de begrafenis. Terwijl ieder probeerde troostwoorden te vinden, was er één vriend die opperde dat het lijk zou worden gezalfd met olie van diezelfde martelaar. Dat deed men. En de dode keerde terug tot het leven.
Zo is het ook bij ons een keer gebeurd dat het zoontje van de voormalige tribuun, Eleusinus, aan een ziekte bezweek; hij legde het toen op de relikwie van die martelaar, want in het voorstadje waar hij woonde, had je er één. Daarbij bad hij onder vele tranen. Toen hij het weer oppakte, bleek het te leven.
[-] Als ik alle genezingswonderen moest opschrijven die door de roemrijke martelaar Stefanus in Colonia Calama en bij ons zijn geschied, zou ik een hele rij boeken moeten vullen. Ik kan ook niet alles erbij halen. Alleen datgene waarover schriftelijke verklaringen beschikbaar zijn die in het openbaar zijn voorgelezen. Want daar hebben wij steeds zorg voor gedragen. Vooral toen wij zagen dat bewijzen van goddelijke kracht net als in vroeger tijden ook bij ons nog herhaaldelijk voorkomen en die niet voor de mensen verborgen gehouden moesten worden. Het is nog geen twee jaar geleden dat zich deze relikwieën in Hippo Regius bevinden. Ik weet dat er van vele wonderen geen verslag is vastgelegd. Maar op het moment dat ik dit schrijf is het getal van wel vastgelegde wonderen intussen gestegen tot zeventig. In Calama daarentegen zijn er al langer relikwieën en daar houden ze dan ook langer boek van bij: daar is de lijst dan ook veel en veel groter.
Daarna vertelt Augustinus dat er ook in het verderop gelegen Uzali, vlakbij Utica een Stefanusheiligdommetje was, waar evenzeer Stefanuswonderen worden gemeld.
Tenslotte komt hij terug op een wonder dat algemeen bekend is in zijn eigen stad, Hippo: "Er is één wonder bij ons geschied dat weliswaar niet groter is dan de vorige, maar zo algemeen bekend geworden, dat er wel geen inwoner van Hippo te vinden zal zijn die het niet gezien heeft of minstens ervan gehoord; en er is niemand die het zal kunnen vergeten. Het gaat over tien kinderen, zeven broers en drie zussen, uit Cesarea in Cappadocië; in hun eigen land van behoorlijk goede komaf. Nadat hun moeder zojuist haar man verloren had, was zij verbitterd geraakt door een haar aangedaan onrecht. Zij had haar kinderen vervloekt, zodat ze door God gestraft waren met een bibberaandoening over hun hele lijf. Door hun beklagenswaardige aanblik, durfden ze zich niet aan hun medeburgers te laten zien. Zo raakten ze over het gehele Romeinse Rijk verspreid, de ene hier de ander daar. Twee van hen, een broer en een zus, die Paulus en Palladia heetten, kwamen hier bij ons terecht. Ze waren overal bekend, want hun situatie was het gesprek van de dag. Het was ongeveer twee weken voor Pasen dat ze arriveerden. Elke dag gingen ze naar de kerk, en steevast zochten ze daar de gedachteniskapel op van de roemrijke martelaar Stefanus en dan baden ze dat God hen mocht vergeven zodat ze hun gezondheid van vroeger terug zouden krijgen. Ook op die plek en waar ze ook gingen of stonden, overal werden ze nagekeken. En wie ze van elders kende of wie ook maar gehoord had hoe het zat met die bibberkwaal, vertelde het weer verder aan vrienden en bekenden. Zo brak het Paasfeest aan. In alle vroegte op Paasmorgen had zich al veel volk verzameld. Op dat moment greep de jongeman in zijn gebed het hek beet rond de heilige plek waar zich de relikwie van de martelaar bevindt. Plotseling viel hij op de grond en bleef roerloos liggen, juist alsof hij in slaap was gevallen. Maar het bibberen was opgehouden, terwijl anders dat bibberen ook in hun slaap gewoon doorging. De aanwezigen staarden naar het tafereel, half geschokt en half vervuld van medelijden. Er waren er die hem overeind wilden helpen, maar anderen hielden ze tegen met de woorden dat ze beter konden afwachten hoe het afliep. En zie, hij komt zelf overeind, en bibbert niet meer: hij is genezen! Gezond en wel staat hij daar rechtop en laat de blikken van de toeschouwers rustig over zich heengaan. Er klinken uit ieders mond kreten van eerbetoon aan onze God. Uitroepen van vreugde en felicitaties vervullen de hele kerk. Daarop komt men naar de plek toegerend waar ik mij op dat ogenblik bevind - ik was juist opgestaan om naar de kerk te gaan. Men verdringt zich om bij mij binnen te komen en ieder komt vertellen wat de vorige net gezegd heeft. Ik ben geweldig blij en in stilte dank ik God. Dan komt hijzelf binnen, met een paar mensen om zich heen en hij werpt zich voor mijn voeten. Ik help hem overeind en kus hem. Vervolgens begeven wij ons onder de mensen. De kerk is stampvol en schalt nog steeds van vreugdekreten. 'God zij dank! God zij geloofd!' klinkt het van alle kanten. Niemand kan zich stil houden. Ik begroet mijn mensen en opnieuw en nog luider word ik omgeven door het lawaai van blije stemmen. Toen het dan eindelijk een beetje stil was geworden, liet ik de schriftlezingen van het feest voorlezen. Maar toen ik aan mijn preek wilde beginnen, heb ik slechts een paar woorden gewijd aan het feest en de blijde gebeurtenissen van daarnet. Bij zo'n goddelijk werk ging het erom voor degene die hier aan het woord was, God zelf dus, niet zozeer de oren als wel het hart te openen. De jongeman nam zijn ontbijt met ons en vertelde uitvoerig over de narigheid van hemzelf, zijn zus en zijn moeder. De dag daarop kondigde ik na de preek aan dat de volgende dag het hele verhaal dat hij verteld had, in het openbaar zou worden voorgelezen. Het was dus op derde paasdag dat dat gebeurde. Ik had de broer en zus gevraagd tijdens de voorlezing op de treden van het koor te gaan staan, want vandaar zou ik zelf het woord voeren. Alle aanwezigen, mannen en vrouwen, konden ze goed zien: hij zonder die treurige bewegingen, zij nog bibberend over heel haar lichaam. Wie hem nog nooit gezien had en ook niet wist wat Gods barmhartigheid aan hem had gedaan, hoefde maar naar zijn zus te kijken om te beseffen wat er gebeurd was. Want daar kon ieder met eigen zien waarom hij zo dankbaar was en zij nog zo bitter te klagen had. Intussen was het relaas voorgelezen. Ik verzocht de twee zich terug te trekken. Ik was juist begonnen wat dieper op de gebeurtenissen in te gaan, toen er opnieuw jubelkreten klonken vanuit de gedachteniskapel van de martelaar. Mijn woorden werden er volkomen door overstemd. Mijn toehoorders keken allemaal die kant uit; iedereen ging ernaartoe. Wat was er gebeurd? Die zus was van de treden van het koor naar de heilige martelaar gegaan om er te bidden. Maar ze had het hek daar nog niet aangeraakt of ook zij zonk in elkaar alsof ze sliep om volslagen genezen weer op te staan. Terwijl wij nog bezig zijn te vragen wat er allemaal gebeurt en wat die vreugdekreten te betekenen hebben, wordt zij al door anderen van de gedachteniskapel gezond en wel naar ons toe gebracht in de kerkruimte. Toen waren er alleen nog maar jubelkreten, hier en daar ook wat snikken onder de aanwezige mannen en vrouwen. Het leek wel eindeloos te duren. Men bracht haar naar de plaats waar ze daarnet nog overal bibberend had gestaan. Wie net nog medelijden met haar had omdat haar broer wel genezen was en zij niet, die kon nu dubbel juichen, omdat ze nu zo op elkaar geleken in het besef dat voor men goed en wel begonnen was ook voor haar genezing te bidden, de wens die de gebeden vooruitsnelt, al verhoord was. Men juichte ter ere Gods, zonder woorden, maar met zoveel stemgeluid dat onze oren er letterlijk van tuitten. En wat was het uiteindelijk wat het hart vervulde met juichkreten? Het geloof in Christus, voor wie Stefanus zijn bloed vergoten had" [De Civitate Dei (= 'De Stad Gods') Boek 22, hoofdst.8].
Jacobus de Voragine besluit zijn hoofdstuk over Stefanus' terugvinding met een citaat uit Augustinus: "'Kijk nog eens goed naar Stefanus, je mededienaar: hij was een mens net als jij; hij was een zondaar net als jij; hij was verlost net als jij; en als diaken las hij het evangelie voor, net zoals jij het leest of hoort; hij vond erin geschreven staan: 'Bemint uw vijanden'. Dat hield hij vast in zijn geheugen en volbracht het in gehoorzaamheid.'"
Wat opvalt in de hierboven vertelde verhalen is het aantal heiligdommetjes dat alleen al in de buurt van Augustinus in Noord-Afrika aan Stefanus blijkt te zijn gewijd. Bovendien blijken ze elk een relikwie te bezitten. Die moeten dan wel vanuit Rome naar hier gekomen zijn...? Augustinus sluit zijn boek 'De Civitate Dei' af in het jaar 426, één jaar dus na Stefanus' aankomst in Rome.
3.2.3 Frankrijk
In de tweede helft van de zesde eeuw schrijft Gregorius van Tours zijn boek 'De roem van de martelaars'. Paragraaf 33 is geheel aan Stefanus gewijd: "Vlakbij Tours heb je een kapelletje dat al heel lang door de mensen aan Stefanus is toegewijd en dat ik een beetje heb laten vergroten. Toen de verbouwing klaar was, schoven we het altaar weer naar voren op de plaats waar het oorspronkelijk had gestaan. Maar toen we de reliekhouder controleerden, bleek er geen enkel heilig reliek in te zitten, hoewel er altijd was gezegd dat dat wel het geval was. Ik zond er dus één van de abten op uit om uit de bidkapel in de kerk relieken van Stefanus te gaan halen. Maar ik vergat hem de sleutel van de reliekhouder mee te geven, die ik aan mijn beurs had hangen. Bij aankomst verwijderde de abt het zegel van de deksel, maar de reliekruimte zat op slot. Nu wist hij niet meer zo goed wat hij moest doen. Als hij eerst naar mij terug zou gaan, zou het heel wat tijd in beslag nemen om heen en weer te gaan; als hij de hele reliekhouder zou meenemen, wist hij dat ik dat erg vervelend zou vinden, omdat er relieken in zaten van heel wat heiligen; maar als hij helemaal niets zou ondernemen, zou hij niet hebben gedaan wat ik hem opgedragen had. Genoeg gezegd. Toen hij aarzelend de reliekhouder in zijn handen nam, klikten de bouten terug; hij merkte nu dat hij open was. Hij sprak een dankgebed, nam de relieken en bracht ze nog altijd stomverwonderd naar me toe. Op Gods bevel bracht ik ze tijdens de mis over naar het altaar. Heel wat dagen later keerde ik naar Tours terug. Daar vond ik de reliekhouder zoals ik ze had achtergelaten: op slot en de bouten er stevig op.
Stefanus is al van vóór de 6e eeuw patroon van de stad Bourges alsmede van de plaatselijke kathedraal. Daar speelt dan ook één van de Stefanuswonderen die Gregorius vertelt: "Er is een bloedreliek van deze heilige diaken - althans dat is wat het volk zegt - in het altaar van de kerk van Bourges. Toen Felix er bisschop was, was er een man die zijn buren van een of andere misdaad beschuldigde. Na geruime tijd zijn buren lastig gevallen te hebben met provocaties en ze had uitgedaagd tot een openbaar verhoor, vaardigde de leidsman van de stad een bevel uit dat die buren zichzelf middels een eed moesten vrijpleiten van de misdaad waarvan ze beschuldigd werden. Zo naderden zij dus tot het altaar van bovengenoemde kerk, hieven hun hand op en zwoeren hun eed. Maar de aanklager in deze zaak hield met luide stem vol dat zij meineed hadden gepleegd. Plotseling schoten zijn voeten omhoog, waardoor hij in de lucht werd geworpen, zodat zijn hoofd tegen de grond sloeg. In de ogen van de omstanders was hij op sterven na dood. Zo'n twee uur later leek het er inderdaad op dat hij zou sterven; op dat moment opende hij zijn ogen en bekende zijn wandaad. Hij gaf toe ten onrechte deze mensen het leven zuur te hebben gemaakt door net te doen als ze schuldig waren. Zo gaf Stefanus duidelijk blijk van zijn macht door de onschuldige aan het licht te brengen en de schuldige te ontmaskeren."
"In Bordeaux woonde een oude vrouw, kromgetrokken door haar hoge leeftijd, maar sterk door het geloof van een zuiver hart. Zij ging regelmatig naar de kerk om de olie bij te vullen en de lampen aan te steken. Op een zaterdagavond ging ze de St-Petruskerk binnen om haar gewone werk te doen. Het altaar van deze kerk stond op een verhoogd platform. Het gedeelte daaronder leek op een crypte en was afgesloten door een deur. De crypte had een eigen altaar met relieken van heiligen. Onze eerbiedwaardige vrouw daalde dus in de crypte af om er zoals gezegd de lampen aan te steken. Ze had een jong meisje bij zich om haar te begeleiden. Terwijl zij met haar werk bezig was, hulde de naderende nacht de omringende wereld in duisternis. Geestelijken verschenen, zongen de psalmverzen en sloten de deur weer achter zich zonder te beseffen dat die vrouw nog binnen was. Toen ze eenmaal de lampen had uitgedaan spoedde zij zich naar de deur om weer weg te gaan. Maar toen ze deur dicht vond, begon ze te roepen en te schreeuwen dat er iemand moest komen om de deur open te maken. Maar omdat ze zo oud was, bleek haar stem te zwak om door de dichte deur heen te dringen. Toen het tot haar doordrong dat niemand haar hoorde, knielde ze rustig op de grond en zei: 'Laat ik dan maar bidden voor de zonden van de mensen tot de Heer, de schepper van het heelal, tot de persoon die de kerk altijd opendoet, weer op komt dagen.
Zij bleef dus bidden en waken. Maar midden in de nacht zag zij de deuren geopend en in de hele kerk scheen een groot licht. En zie, een koor van mannen die psalmen zongen kwam de kerk binnen. Nadat zij het Gloria hadden gereciteerd ter ere van de Drie-eenheid en hun psalmgezang hadden beëindigd, hoorde zij ze onder elkaar praten en klagen: 'De diaken Sint Stefanus laat op zich wachten. We hadden al in andere kerken moeten zijn, maar dat kan niet voordat degene op wie wachten, er is.' Terwijl zij deze klacht maar bleven herhalen, kwam er ineens een in het wit geklede man bij. De hele groep mannen begroette hem eerbiedig en nederig; ze zeiden: 'Zegen ons, Sint Stefanus, heilige diaken.' Hij groette terug en sprak een gebed. Ze vroegen hem waarom hij ietsje te laat was met zijn bezoek aan de heilige plaatsen. Hij antwoordde: 'Er was een schip in nood op zee; het dreigde te zinken. Men riep mij. Dus moest ik er naar toe om de zaak te redden. Maar goddank nu ben ik hier! Ik zal jullie laten zien dat ik de waarheid spreek: mijn kleren waren behoorlijk doorweekt door de golven; je ziet het zoute water er nog uitdruipen.'
Hoewel ze bibberend op de grond lag, sloeg de vrouw al deze gebeurtenissen aandachtig gade. Nadat de mannen weer weggegaan waren en de deuren op goddelijk bevel weer waren gesloten, begaf de vrouw zich naar de plek waar de heilige had gestaan en depte zorgvuldig de druppels op die op de grond waren gevallen. Ze liet de zakdoek aan Bertramn zien, die op dat moment bisschop was van de stad. Verheugd en verwonderd nam hij hem in ontvangst en hield hem bij zich. Heel wat zieken hebben hun genezing aan die zakdoek te danken. De bisschop knipte er herhaaldelijk stukjes van af om ze als relieken te gebruiken voor de kerken die hij wijdde. Ik ben deze dingen te weten geven door het verhaal van die bisschop zelf."
In de Bourgondische stad Chalon was tot het jaar 541 de bisschopskerk aan Stefanus gewijd. In Macon bestond al in zeer oude tijden een Stefanuskapelletje dat later nog als parochiekerk dienst heeft gedaan; daaraan herinnert nog de naam van de Place Saint-Étienne.
Hij is patroon van de bisschopssteden Bourges, waar de plaatselijke kathedraal minstens al sinds de 6e eeuw aan hem is gewijd; volgens Gregorius van Tours [Geschiedenis der Franken Boek 1 hoofdst. 31] was die kerk in zijn tijd al beroemd vanwege de daar bewaarde Stefanusreliek.
Stefanus is ook patroon van Metz. Gregorius van Tours maakt in zijn Geschiedenis der Franken [Boek 2, hoofdstuk 6] melding van het Stefanusheiligdom daar:
"De Hunnen kwamen oprukken vanuit Pannonië (= Hongarije) en lieten overal waar zij voorbijkwamen een puinhoop achter. Zo bereikten ze tenslotte de stad Metz, volgens zeggen op Paasavond. Ze brandden de stad helemaal plat, joegen de bevolking over de kling en slachtten de priesters van onze Heer vlak voor hun heilig altaar af. Er bleef geen enkel gebouw in de stad overeind, behalve het heiligdom van Sint Stefanus, leviet en eerste martelaar. Daarom wil ik je nu hier het verhaal vertellen over dat heiligdom, zoals ik het zelf te horen heb gekregen van een aantal verschillende mensen. Zij vertellen dat voor de komst van de vijand één van de vurige gelovigen Sint Stefanus, de leviet, in een visioen had zien discussiëren met de heilige apostelen Petrus en Paulus. 'Ik smeek u, mijn beide leermeesters, zei hij, dat jullie door jullie tussenkomst zult voorkomen dat de stad Metz door de vijand zal worden platgebrand. Want het is een plaats waar relikwieën van mijn bescheiden persoon worden bewaard. Want als u dat weet te bewerkstelligen, dan zullen de mensen beseffen dat ik enige invloed kan uitoefenen bij de Heer. Maar als de slechtheid van de inwoners te groot is en er niets meer is dat de stad voor een volledige uitroeiing kan behoeden, dan zou ik u in ieder geval willen vragen dat mijn heiligdom mag worden gespaard.' 'Ga in vrede, veelgeliefde broeder, zeiden de apostelen, want inderdaad zal alleen jouw heiligdom aan de vlammen ontkomen. Maar voor de stad zelf kunnen wij niets meer doen, want Gods oordeel erover is al uitgesproken. De mate van het kwaad der inwoners heeft intussen zulk een hoogte bereikt, dat het doorgedrongen is tot Gods oor. Er blijft niets anders over dan de hele stad plat te branden.' Vandaar dat er geen enkele twijfel hoeft te bestaan over het feit dat bij de brand van de stad alleen het heiligdom werd gespaard op hun voorspraak."
Sindsdien is Stefanus stadspatroon en werd hij de beschermheilige van de kathedraal. Daar bevond zich een bijzondere Stefanusreliek, namelijk één van de stenen waarmee de heilige gestenigd zou zijn. Bisschop Chrodegang liet er in de 8e eeuw een reliekschrijn voor vervaardigen. In de eerste helft van de 11e eeuw kwam Paus Leo naar Metz om daar de St-Arnulfuskerk in te wijden; daarin bevond zich o.a. ook een altaar ter ere van Stefanus.
Stefanus is ook de patroon van Meaux, Sens, St-Étienne, waar de stad nog zelfs naar hem heet, en Toulouse. In de Notre Dame te Parijs vinden we nog een Stefanusportaal; dat gaat terug op de tijd dat de voorloper van de huidige Notre Dame een Stefanuskathedraal was; deze stamde uit de 6e eeuw en was in de 10e eeuw zo in verval geraakt dat men haar afbrak en verving door de huidige Notre Dame. Parijs kende in die tijd nog minstens twee Stefanuskerken, allebei gelegen op de linker Seine-oever: St-Étienne-dès-Grès en St-Étienne-du-Mont; welke laatste nog altijd bestaat.
Halverwege de 5e eeuw liet de vrouw van de heilige bisschop Namatius in één van voorsteden van Clermont-Ferrand een Stefanuskerk bouwen. Daarover vertelt Gregorius van Tours in zijn Geschiedenis der Franken [Boek 2, hoofdst.17] een aardige bijzonderheid: "Zij wenste dat de kerk zou worden gesierd met fresco's in kleur. Zij droeg meestal een boek bij zich, waarin verhalen stonden opgetekend over dingen die lang geleden waren gebeurd. Op grond daarvan liet zij de werklieden weten wat zij precies op de muren geschilderd wilde hebben. Op een dag zat zij in de kerk deze verhalen te lezen, toen er een arme man kwam bidden. Hij zag haar zitten in haar zwarte gewaad; ze was bovendien al op gevorderde leeftijd. Hij trok daaruit de conclusie dat zij tot de behoeftigen behoorde. Dus haalde hij een stuk brood tevoorschijn brak er een homp af, wierp het in haar schoot en ging weer. Zij versmaadde de aalmoes van die arme man niet; ze dankte hem en borg het stuk brood weg. Later at ze het op in plaats van haar eigen eten. Elke dag ontving zij er een zegening van totdat het geheel op was."
Halverwege de 9e eeuw waren er al in de crypte van de kerk te Auxerre fresco's aangebracht die het leven van Stefanus vertelden. Bisschop Goderik van Auxerre († 933) liet relikwieën van Germanus en Stefanus, die er bewaard en vereerd werden, in twee gouden handen vatten, waarbij de hand van Stefanus met edelstenen werd versierd [132/2p:86]. Vanaf de 13e eeuw is de kathedraal van Auxerre (mede?) aan Stefanus gewijd. Ook de kathedraal van Beauvais is een Stefanuskerk. Ook de kathedraal van Limoges is een Stefanuskerk. Daarnaast heeft Bar-le-Duc aan de Maas een hem toegewijde kerk, evenals Caen in Normandië.
Stefanus is ook patroon van Lotharingen en van talrijke plaatsjes in Bourgondië.
In de veertiende eeuw was het hoogst gelegen kerkje op de Mont Saint-Michel aan Stefanus gewijd; men vereerde er ook een reliek van de heilige [308p:79]. Uit Gregorius' verhalen weten we al dat in Frankrijk mensen bloemen op een Stefanusaltaar legden, waarmee ze daarna een zieke in aanraking brachten. Voor lijders aan mergkanker spreidde men een laken uit over het altaar dat men daarna over de zieke legde.
In het Bourgondische plaatsje Charrecy bevond zich een Stefanusbron die van allerlei oogkwalen genas; er stond een kapelletje bij. Daags na kerstmis kwamen de kinderen uit de wijde omgeving daar bij elkaar, terwijl ieder een taart of stuk gebak meebracht. Dat depten ze in het water en aten het vervolgens op. Daarmee hoopten ze voor allerlei maagkwalen gespaard te blijven.
Onderstaande weerspreuken hebben zeer waarschijnlijk betrekking op de dag van zijn Terugvinding, 3 augustus.
Weerspreuk(en)
'Chaleur de Saint-Étienne,
Appareille la treille' [282b:53]
[Bij hitte met Sint-Steven
komt de wijnrank van de grond]
'Si l'on veut que le raisin vienne,
faut du chaud à la Sainte Étienne' [282b:53]
[Wil je druiven bij het leven,
moet het heet zijn met Sint Steven]
3.2.4 Duitsland, Oostenrijk en Hongarije
Zoals gezegd waren het hier vooral de keizers en koningen van Duitsland die Stefanus' verering bevorderden; en niet te vergeten de heilige koning Stefanus van Hongarije die naar hem was genoemd: hij zou de grondlegger worden van de christelijke cultuur in zijn land. Mede door zijn toedoen is Stefanus patroon van de stad en het bisdom Wenen; de kathedraal is de beroemde Sankt Stephan. In het wapen van het Oostenrijkse plaatsje St. Stefan am Walde zijn de drie stenen afgebeeld die bij Stefanus horen.
Reeds voor het jaar 1000 bezat Aken een reliekhouder waarin met bloed gedrenkte aarde van Stefanus wordt bewaard [132/2p:185].
Stefanus is verder stads- en dompatroon van Passau, en van de steden Regensburg, Spiers, Breisach, Mindelheim en Bamberg. In de kathedraal van Bamberg, werd - mede op aanwijzing van de heilige keizer Hendrik II - in de 11e eeuw o.a. een altaar gewijd ter ere van Stefanus. Bamberg kent trouwens tot op de dag van vandaag nog een 'Stefansberg'. In 1091 zo ook een altaar in kloosterkerk van Hirsau [132/2p:23.25.26].
In Halberstadt werd aan het eind van de 10e eeuw de nieuwe kathedraal ingewijd; daartoe behoorde ook een Stefanusaltaar; er bevonden zich niet alleen relieken in van de heilige martelaar, maar talloze andere herinneringen aan het Heilige Land, zoals stukken van het Heilig Graf, een steen uit de Jordaan, stof van de Olijfberg, een paar stukjes van Lazarus' graf, relikwieën van Christus' zelf, van Maria en van ontelbaar veel andere heilige martelaren, belijders en maagden. Aan deze voorwerpen zullen de kruistochten wel niet vreemd geweest zijn.
In 1009 was in Keulen een Stefanuskapel gewijd. Uit 1160 stamt een miniatuur in een fraterniteitsboek van klooster Corvey dat weergeeft hoe twee abten het omringende klooster aan Stefanus toewijden Stefanus is ook te zien in het oude stadszegel van Beckum.
Mainz heeft sinds de 14e eeuw een Stefanuskerk; bovendien heet er één van de bruggen naar de heilige martelaar. Ook is er een Stefanuskerk te Worms en Helmstedt. Sinds 1808 kent ook Karlsruhe een Stefanuskerk.
Op vele plaatsen was (en is) het gebruik om op zijn feest de paarden te zegenen en een rondgang met de paarden te houden. Zo rijden tot op de dag van vandaag in het Zuid-Duitse plaatsje Stefling (genoemd naar Stefanus!) Stefanus' feestdag de paardenbezitters nog altijd op hun paard de plaatselijke kerk binnen. Tijdens de viering worden de paarden gezegend en na afloop rijdt men nog drie maal om de kerk heen. Op andere plaatsen werden er in de kerk zoveel kaarsen gebrand als men paarden bezat.
Daarnaast werden haver en voer voor het paard gewijd, evenals Stefanuswater en Stefanuszout ter bescherming tegen allerlei ziekten bij paarden en vee. In Württemberg en Westfalen werd er onder de armen Stefanusbrood uitgedeeld. Jongelui trokken net als met Sint-Maarten en Driekoningen zingend langs de deuren om zo wat lekkers te kunnen krijgen.
Er waren ook plaatsen waar mensen op Stefanusdag een beker rode wijn schonken, waar ter herinnering aan Stefanus' marteldood een steentje op de bodem was gelegd; de beker werd gezegend, gekust of aangeraakt en vervolgens geledigd. Dit gebeurde o.a. in het Zuid-Duitse plaatsje met de veelbetekenende naam Weihenstephan, in de directe omgeving van Freising.
In de 16e eeuw lieten een aantal Duitse staten, zoals bv. Beieren gouden Stefanusguldens slaan.
Weerspreuk(en)
'Bläst der Wind Stephani recht,
wird der Wein aufs Jahr recht schlecht' [213]
[Brengt Sint Steef een stijve bries,
dat schenkt de wijn van straks verlies]
'Bringt Sankt Stephanus Wind,
die Winzer nicht fröhlich sind' [213]
[Sint Steven met wind erbij
maakt de wijnboeren niet blij]
3.2.5 Engeland en de Scandinavische landen
Naarmate Stefanus' verering naar Noord-Europa opdrong, vermengden zich met zijn feest allerlei gebruiken, die waarschijnlijk teruggaan op oude Germaanse rituelen. Dit was de tijd der zonnewende, van oudsher toegewijd aan de rossen die de zonnewagen omhoog moesten trekken; ook wijst men nog op het joelfeest, waarbij men zich voorstelde dat de god Wodan gezeten op zijn witte paard zegenend door de velden trok en zo vruchtbaarheid schonk aan het land (vgl. ook de Sinterklaasgebruiken).
In ieder geval is het opvallend dat juist in deze streken de legende ontstaat die Stefanus tot stalknecht van koning Herodes maakt op het moment van Jezus' geboorte; van hem worden er dan ook een aantal dingen verteld die in andere legendes over de Drie Wijzen verteld worden. Zeer waarschijnlijk vindt dat zijn oorsprong in de nauwe band die er gevoeld tussen het feest van Jezus' geboorte en dat van Stefanus' dood een dag later. Waarbij we wel willen aantekenen dat Stefanus' feest misschien wel van ouder datum is dan dat van Kerstmis! Deze verhalen staan opgetekend in de zogeheten 'Vita fabulosa Sancti Stefani Protomartyris' (= Wonderbaarlijk levensverhaal van de eerste martelaar Sint Stefanus), meestal kortweg Vita fabulosa genaamd.
Legende: Stefanus als Herodes' stalknecht t.t.v. Jezus' geboorte
Stefanus diende bij koning Herodes als stalknecht. Toen er een bijzondere ster aan de hemel verscheen, was het Stefanus die de betekenis ervan wist te verklaren: er was een nieuwe koning geboren! Herodes' schriftgeleerden wisten te melden dat die pasgeboren koning zich te Bethlehem moest bevinden. Intussen rijpte het plan in Herodes om het kind te doden. Hij besprak met zijn tafelgenoten hoe hij het beste alle jongetjes van Bethlehem onder de twee jaar kon doden: dan zou dat koninkje er vanzelf tussen zitten. Stefanus probeerde het hem te beletten. Herodes beloofde van zijn moordlustig plan af te zien, als Stefanus de gebraden op tafel zou kunnen laten kraaien. Daarop ging de haan rechtop in de schotel staan en kraaide: 'Christus is geboren!' Maar de koning kwam zijn belofte niet na. Integendeel, hij gaf zelfs opdracht Stefanus te stenigen...!
Steeds talrijker werden de legendes. Men begon zich ook voorstellingen te maken van Stefanus' jeugd en jongelingsjaren. Hoe tijdens een maaltijd bij Stefanus' ouders wijn in bloed veranderde als teken van het toekomstig martelaarschap van hun zoon. Hoe hij als kind door de duivel werd ontvoerd, omdat deze had voorzien welk een vooraanstaande rol hij later zou gaan spelen; de duivel legde een onecht kind voor hem in de plaats in de wieg. Hoe hij in leven was gehouden door een hinde die hem voedde en hoe hij door bisschop Julianus werd ontdekt; deze neemt hem bij zich in huis op; daar groeit hij onder de zegen van de bisschop op tot een jonge man; hij keert naar zijn ouders terug en verwijdert het onechte kind door middel van een duiveluitdrijving.[107;259]
In Engeland zijn er minstens 46 kerken die na de invallen der Noormannen aan Stefanus waren gewijd.
3.2.6 De Nederlanden
In de Nederlanden is Stefanus sinds 1273 de patroon van de hoofdkerk te Nijmegen.
In België gelden de Brabantse plaatsjes Nederokkerzeel en Kampenhout als Stefanusbedevaartsoorden. Vóór de Franse Revolutie was hij te Virton tezamen met Sint Anna de patroon van de lakenwevers en lakenhandelaars; in Diest van de jagers (= scheepstrekkers) en de zakkendragers; te Leuven van de stratenmakers; te Châtelet van de pottenbakkers en in Kortrijk van de leerlooiers.
Op dit moment zijn er in Nederland Stefanuskerken te Borne, Bornerbroek, Dieteren, Hasselt, Heel, Hertme, Lage-Mierde, Meppel, Moerdijk, Oldeholtpade, Stevensweert (dat de naam van de heilige in zich draagt), Werkhoven en Wijnandsrade. In Hasselt, Hoge- en Lage Mierde en Wijnandsrade staat de heilige ook in het gemeentewapen. Er is een Stefanuskapel te Zenderen; in Ferwoude deelt hij het patronaat van de kerk met Pancratius.
Weerspreuk(en)
'Is de wind stil met Sint Steven,
dan zal het jaar goede oogst geven' [213]
'Op Sint Stefaan: sneeuw op de baan,
vuil om te gaan, koud om te staan' [000]
In 1946 publiceerden Gabriël SMIT (rijmpjes) & Piet WORM (prentjes) een boekje over heiligen voor kinderen: ‘Roosjes uit de Hemeltuin’; Utrecht/Antwerpen, De Fontein. Het bevat ook een rijmpje voor Sint Steven:
Sint Steven, eerste martelaar,
De stenen vallen dof en zwaar,
Maar is uw oog met bloed belopen,
Verrukt ziet gij de hemel open.
O bid dat, als mijn uur eens slaat,
Ook mij de hemel openstaat.
4 Patronaten
Hij is patroon van diakens; van scholieren (diakens hadden in vroeger tijden de zorg voor de liturgische boeken!); van vervolgden; van steenhouwers, steengroevearbeiders en metselaars (verwijst naar de stenen waarmee hij gemarteld is) en dientengevolge ook van bouw- en timmerlieden en vloerleggers (dat laatste kan ook te maken hebben met de mantels die tijdens zijn steniging aan de voeten van Paulus werden neergelegd); eveneens naar aanleiding van zijn stenen is hij ook patroon van steenslingeraars en katapultschieters. Ook van wevers en kleermakers (verwijst naar de mantels). Daarnaast van paarden, stalknechten, en koetsiers (verwijst op de eerste plaats naar de stalknecht-legende: van hem wordt gezegd dat hij "de oudste en gezien vanuit het oogpunt de patronaatsgeschiedenis allerbeste paardenpatroon is"; 26 december werd in Duitsland, Engeland en Scandinavië ook 'paardendag' genoemd; rond 26 december maakte men rondritten over de akkers om de vruchtbaarheid te bevorderen); dientengevolge is hij ook patroon van alle vee en van groentenkwekers. Bovendien is hij patroon van kuipers, keldermeesters en bierbrouwers (maar waarop dat berust...?).
Zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen bezetenheid, kwalen die met stenen te maken hebben, zoals gal- en nierstenen (natuurlijk vanwege de stenen van zijn martelaarschap); tegen steken in de zij, pijnscheuten in het algemeen en tegen hoofdpijnen (omdat in het Frans zijn naam Étienne lijkt op het Franse woord 'teigne' = hoofdpijn). Hij wordt ook aangeroepen voor een goede dood (op grond van het feit dat hij tijdens zijn dood Jezus zelf zag staan aan Gods rechterhand).
In oude gebeden wordt hij aangeroepen voor het verkrijgen van liefde tot de vijand.
5 Afbeelding
Hij wordt afgebeeld als diaken (dalmatiek en evangelieboek, want de diaken bezat de wijding om in de liturgie het evangelie voor te lezen; vaak vindt men hem samen met die andere beroemde diaken-martelaar: Laurentius - daar zal de legende van zijn overbrenging naar Rome wel niet vreemd aan zijn; soms zijn ze nog in gezelschap van nog een beroemde diaken-martelaar Vincentius), met palm (teken van de overwinning die hij behaalde, omdat hij net als Jezus met zijn leven instond voor het ware geloof), met stenen (verwijzen naar zijn martelaarschap: dikwijls houdt hij er drie in zijn hand; soms zie je er ook één op zijn hoofd kleven; zo nu en dan liggen ze op zijn evangelieboek).
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen