×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Macarius van Alexandrië de Jongere (ook Alexandrijn, Politikos [= Stedeling]), Egypte; kluizenaar; † ca 395.
Feest 2 & 19 (oosterse kerk met Macarius de Grote) januari.
Hij was afkomstig uit de Egyptische stad Alexandrië, waar hij het beroep van groente- en fruithandelaar uitoefende. Op veertigjarige leeftijd trad hij toe tot de christenen en liet hij zich dopen. Onmiddellijk daarna trok hij zich terug in de woestijn om het kluizenaarsleven te leiden. Tegelijk met zijn naamgenoot Macarius de Grote († 390; feest 15 januari) was hij leerling bij Antonius de Grote († 356; feest 17 januari). Later verhuisde hij naar de Nitrische woestijn, waar hij priester werd gewijd en als abt fungeerde van de daar levende kluizenaars. Hij is o.a. bekend om zijn eerbied voor de dieren. Zo genas hij eens een hyenajong van blindheid; het dier kwam hem kort daarop een schapenvacht brengen. De vacht gaf hij later aan zijn leerling Pafnutius van Heraclea († 380; feest 29 november).
Legende van de hyena
De hoogheilige Pafnutius vertelde ooit hoe op een dag een hyena haar blinde jong in de bek nam en het naar zijn leermeester, de heilige Macarius, bracht. Zij stootte met haar kop zijn deur open, ging naar binnen en liet het jong voor de voeten van de heilige man op de grond vallen. Hij nam het op, spuwde het in de ogen en deed een gebed. De hyena zoogde het, nam het op en liep ermee weg. De volgende dag bracht zij hem een groot schapenvel. Toen de heilige dat vel zag, sprak hij tot de hyena: “Waar heb je dat vel vandaan? Het kan niet anders of je hebt het schaap opgevreten dat aan een mens toebehoorde, misschien was het wel van een arme. Dan is het onrechtmatig verkregen bezit en dat neem ik niet van je aan.” Maar zij boog haar kop naar de grond, nam een smeekhouding aan en legde het vel voor zijn voeten. Maar hij sprak tot haar: “Ik heb je toch gezegd dat ik het niet aanneem? Of je moest nu beloven dat je nooit meer de armen verdriet zult doen door hun vee op te vreten.” Door haar kop te buigen gaf ze te kennen dat ze ermee instemde, en dat ze zou doen wat hij van haar vroeg. Pas toen nam hij het vel van de grond op.
[Fre.1964p:114]
Net als alle andere woestijnvaders werd hij geplaagd door aanvechtingen en verleidingen: in Macarius’ geval was dat vooral tot machtswellust. Hij vocht er onophoudelijk tegen door onafgebroken te bidden en door de meest nederige werkjes te verrichten die je maar denken kon. Eens zag een broeder hem tegen een heuvel oplopen met een mand gevuld met zand. Boven aan de heuvel gooide hij de mand leeg. Op zijn vraag waarom hij dat deed, antwoordde Macarius: "Ik ben bezig diegene weg te smijten die mij probeert weg te smijten." Daarmee bedoelde hij de duivel, voegt de verteller van deze anekdote voor alle zekerheid toe.
Onafgebroken streed hij tegen de slaap, omdat Jezus daar immers tegen gewaarschuwd had: "Blijf waakzaam. Zorg dat de Heer je bij zijn komst wakend vindt" (vgl. Matteus 24,44). Zo stond hij wekenlang buiten in de brandende zon overdag en in de vrieskou 's nachts. Zijn schamele hompen brood bewaarde hij in een vaas met zo'n smalle hals dat hij er zijn vuist niet doorheen kon steken. Op die manier kon hij er telkens maar kleine stukjes uit krijgen: dat moest hem behoeden voor gulzigheid. Toen hij eens gedachteloos een mug doodsloeg die hem stak, begaf hij zich naar een moeras waar hele zwermen muggen zich in wolken op hem stortten. Bij terugkomst onder zijn broeders was hij onherkenbaar.
Toen hij al heel oud was, vernam hij dat vader Pachomius († 347; feest 14 mei) een eind verderop in de woestijn een nieuwe broedergemeenschap was begonnen. Hij meldde zich bij Pachomius aan om er volkomen anoniem zijn godgewijde leven te lijden. Maar hij deed aan zulke extreme vormen van gebed, boete en ascese, dat hij de jonge monniken die pas begonnen waren aan hun leven, angst aanjoeg. Daarop verzocht vader Pachomius hem vriendelijk toch maar weer zijn gemeenschap te verlaten.
Hoewel hij ouder was dan zijn naamgenoot en vriend Macarius de Grote wordt hij 'de Jongere' genoemd, omdat hij later aan het woestijnleven is begonnen, en wellicht omdat hij zijn vriend ongeveer vijf jaar overleefde. Bij zijn dood was hij ongeveer honderd jaar oud.
Verering & Cultuur
Zijn leven werd beschreven door Palladius van Helenopolis († vóór 431; feest 27 november) in diens 'Historia Lausiaca' (= 'Geschiedenis van de Broedergemeenschappen in de Woestijn').
Patronaten
Hij is patroon van banketbakkers.
Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld met (verfomfaaid) monnikskleed en baard; met een zak of tas met zand op de schouders; met lantaarn; met druiventros (die gaf hij van de ene aan de andere monnik door om op te eten en eindigde als volle tros bij de gever); met wilde dieren om zich heen.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen