×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Gregorius van Langres (ook van Autun), Frankrijk; bisschop; † ca 540.
Feest 4 januari.
Hij was afkomstig uit de kringen van de senatoren in de Gallische stad Autun, en kreeg een bestuursopleiding. Hij huwde met ene Armentaria. Ze hadden meerdere kinderen van wie wij er een met name kennen: Tetricus († 572; feest 20 maart). Deze zou hem later opvolgen als bisschop van de stad Langres. Hij had een kleindochter die naar zijn vrouw was genoemd, Armentaria. Zij zou de moeder worden van de latere bisschop en geschiedschrijver Gregorius van Tours († 594; feest 17 november).
Veertig jaar oefende hij het ambt uit van stadsbestuurder. Toen stierf zijn vrouw en hij besloot zijn leven verder te wijden aan de dienst van God. Zo werd hij gekozen tot bisschop van Langres. Rond 509 bracht hij de relieken van Sint Benignus over naar Dijon en bouwde boven diens graf een kathedraal. Of hij er ook al een abdij bij stichtte, is niet duidelijk.
Hij was dus de oudoom van Gregorius van Tours. Deze wijdt een hoofdstuk aan hem in zijn boekje 'Leven van de Vaderen':
"Het zijn de mensen van grote heiligheid die door de palm van de volmaakte zaligheid van de aarde worden opgenomen in de hemel. Zij worden vastgehouden door de band van de waarachtige liefde, of zij worden verrijkt door de vruchten van de aalmoezen, gesierd door de bloem van de kuisheid, of gekroond door de strijd van het martelaarschap. Aan het begin van hun weg naar de volmaaktheid staat hun zorg om hun lichaam zonder vlek of rimpel te bewaren als een tempel van de Heilige Geest, om zo te komen tot elke andere vorm van deugdzaam leven. Aldus worden zij tot hun eigen vervolgers; immers als echte martelaren overwinnen zij hun hartstochten en komen zij als overwinnaar uit de strijd van het leven. Niemand kan dat bereiken zonder Gods hulp, en zonder te worden beschermd door schild of helm van de goddelijke verdediger. Laat hij wat hij doet, niet aan zichzelf toeschrijven, maar aan de eer van de goddelijke naam volgens het woord van de Apostel: 'Als iemand wil roemen, laat hem roemen op de Heer' (1 Korinte 01,31). Welnu, de gelukzalige Gregorius heeft precies daarin al zijn eer gezocht; hij is afgedaald van de hoge klasse der senatoren en heeft zich verlaagd tot de nederigheid die nu eenmaal gepaard gaat met alle zorgen van de wereld. Hij heeft zich volledig gewijd aan het werk van God die hij in zijn hart gesloten had.
1. Sint Gregorius behoorde tot het getal van de vooraanstaande senatoren: hij was een ontwikkeld man, en had een opleiding genoten om het aanzienlijke ambt van stadsbestuurder te Autun te bekleden. Gedurende veertig jaar was hij dan ook een rechtvaardig bestuurder van de regio. In het vervolgen van boosdoeners was hij zo streng en consequent dat er zowat geen een aan zijn aandacht ontsnapte. Hij was gehuwd met Armentaria. Ook zij was van de stand der senatoren. Men zegt dat hij haar alleen maar benaderde om kinderen te krijgen. God gaf hem dan ook een aantal zonen, maar nooit ontbrandde hij voor een andere vrouw, zoals je toch dikwijls tegenkomt bij licht ontvlambare jongeren.
2. Na de dood van zijn vrouw gaf hij zich aan de Heer. En na door het volk gekozen te zijn, werd hij gewijd tot bisschop van Langres. Hij leefde in uiterste soberheid. Maar daar wenste hij niet groot op te gaan. Zo verborg hij altijd onder zijn volkorenbroden kleinere roggebroodjes; het volkorenbrood gaf hij weg en nam zelf de roggebroodjes zonder dat iemand het merkte. Zo deed hij ook met de wijn: als hij de schenker water liet inschenken alsof het wijn was, gebruikte hij een ondoorzichtig glas om de helderheid van het water te verbergen. Hij legde zich zozeer toe op vasten, aalmoezen, gebed en nachtwaken, dat hij wel een woestijnvader leek midden in de bewoonde wereld.
Zelf woonde hij in de stad Dijon, omdat zijn huis bij de doopkapel getrokken was, waar de relieken van een groot aantal heiligen werden bewaard. Daarom stond hij 's nachts op zonder dat iemand het merkte en begaf zich met God alleen als getuige naar de doopkapel om te bidden. Daarbij ging de deur op wonderbaarlijke wijze vanzelf open; dat stelde hem in staat met grote devotie zijn psalmen te zingen. Zo deed hij dat geruime tijd. Totdat hij werd ontdekt door een diaken die hem op weg zag gaan. Hij volgde hem van verre om te zien wat hij aan het doen was, zonder dat de heilige man er erg in had. Het was de diaken die vertelde dat de deur van de doopkapel als vanzelf zonder hulp van iemand anders opensprong op het moment dat de heilige van God deze even aanraakte. Daarna was het geruime tijd stil, maar vervolgens kon je zo'n drie uur lang horen hoe er door een koor van stemmen psalmen werden gezongen. Ik denk dat de heiligen van de relieken die je daar immers had, verschenen aan de eerbiedwaardige Gregorius om zich bij hem aan te sluiten bij het zingen van Gods lof. Na afloop zocht hij zijn bed weer op en deed dat zo voorzichtig dat niemand er iets van merkte. Bij het aanbreken van de morgen vonden de bewakers de doopkapel gesloten, ze maakten hem zoals gebruikelijk met de sleutel open en begonnen de klok te luiden om op te roepen voor het koorgebed. De heilige Gods ging er met de anderen naar toe alsof er die nacht niets gebeurd was.
De dag dat hij als bisschop aantrad, kwamen degenen naar hem toe die van een boze geest bezeten waren. De priesters vroegen hem hun zijn zegen te geven. Maar dat weigerde hij moedig uit angst voor hoogmoed. Hij verklaarde zich onwaardig in de dienst van God en al helemaal om wonderen te verrichten. Maar hij kon hen op de lange duur toch geen weerstand bieden; daarom liet hij de bezetenen bij zich brengen, en zonder ze aan te raken sprak hij onder het maken van een kruisteken alleen een woord en gebood de boze geesten weg te gaan. Wat ze bij het horen van dat bevel ook werkelijk deden: ze verlieten het lichaam dat ze in hun boosaardige greep hadden gehouden. Als hij afwezig was, wist men meermalen met de staf die hij doorgaans in de hand hield, mensen in razernij tot rust te brengen en de boze geesten te verjagen met het teken van het kruis. Dat gebeurde ook, als een zieke iets meenam van het rustbed van Gregorius: het werkte als een probaat geneesmiddel. Zijn kleindochter Armentaria werd in haar kindertijd getroffen door een heftige derdedaagse koorts. Alwat de dokters haar allemaal gaven bracht geen enkele verlichting. De heilige spoorde haar voortdurend aan te bidden. Op een dag kroop ze in het bed van de heilige en onmiddellijk verdween de koorts. Ze heeft er haar hele leven geen last meer van gehad.
Deze Armentaria was de moeder van Gregorius zelf! Hij zal dit verhaal dan ook wel uit haar eigen mond hebben gehoord.
3. Toen Sint Gregorius zich naar Langres begaf met het oog op het feest van Driekoningen, werd hij getroffen door een lichte koorts. Dit had tot gevolg dat hij uiteindelijk onze wereld verliet en naar Christus overging. Zijn gelukzalig gelaat was na zijn dood zo stralend, dat het aan rozen deed denken.
De bronnen zijn het niet eens over het jaartal. Hun schattingen lopen uiteen van 539 tot 541.
Zijn wangen waren rossig, terwijl de rest van zijn lichaam wit was als een lelie. Je zou zweren dat hij al helemaal klaar was voor de verrijzenis. Men bracht hem naar de stad Dijon. Want hij had te kennen gegeven dat hij daar vlakbij in het veld aan de noordkant begraven wilde worden. De dragers bezweken zowat onder het gewicht. Ze konden de kist niet meer houden en zetten hem op de grond. Na een rustpauze, waarin ze weer op krachten waren gekomen, droegen ze hem naar de kerk binnen de muren van de stad. Toen op de vijfde dag de bisschoppen daar samengekomen waren, bracht men hem naar de Sint-Jansbasiliek. Op dat moment begonnen de mannen die vastzaten in de gevangenis in de richting van het lichaam van de heilige te roepen: 'Heb medelijden met ons, heer; zodat degenen die u tijdens uw verblijf in de wereld niet hebt kunnen bevrijden, van u de vrijheid herkrijgen, nu u al het hemelse koninkrijk bezit. Kom ons opzoeken, alstublieft, heb medelijden met ons!' Terwijl ze deze en dergelijke dingen riepen, werd het lichaam steeds zwaarder, zodat men het tenslotte niet meer kon houden. De dragers zetten het dus op de grond en wachtten af om te zien wat voor goeds de heilige bisschop kon uitrichten. Tijdens dat wachten sprongen plotseling de deuren van de gevangenis open, en de balk waar de gevangenen met hun voeten aan vastgeketend lagen, brak doormidden. De boeien waren verbroken en de ketens geslaakt; ze waren opeens als een vogeltje zo vrij en renden allemaal op het lichaam van de heilige af. De dragers konden het plotseling weer heel gemakkelijk opnemen, waarbij de gevangenen zich bij de anderen aansloten. Later zond de rechter hen heen met vrijspraak van elke straf.
4. Nadien deed de heilige belijder van zich spreken door een groot aantal wonderen. Een monnik vertelde dat hij op de dag van de begrafenis de hemelen geopend had gezien. Het lijdt dan ook geen enkele twijfel dat onze heilige na al zijn engelachtige daden is toegelaten tot de hemelse rangen. Men bracht een gevangene naar Dijon langs dezelfde weg waarlangs men destijds met het lichaam van de heilige was gegaan vanuit Langres. De soldaten te paard gingen voorop en trokken de geknevelde man achter zich aan. Zo kwamen ze op de plek waar het lichaam van de gelukzalige belijder had gerust. Daar riep de gevangene de naam van de heilige bisschop aan en bad dat hij hem omwille van zijn barmhartigheid zou verlossen. Hij had het gebed nog niet uitgesproken of de touwen vielen van zijn handen. Hij voelde dat hij vrij was, maar hij bleef rustig. Omdat zijn handen bedekt waren, dachten de anderen dat hij nog altijd geboeid was. Maar op het moment dat men de stad Dijon betrad en men voor het kerkportaal stond, rende hij de kerk binnen met in zijn hand de leren riem, waarmee zijn begeleiders hem hadden geboeid. Zo werd hij door de hulp van de almachtige God en de tussenkomst van de gelukzalige kerkvorst verlost.
Even bewonderenswaardig is het wonder dat zich na een aantal jaren openbaarde in zijn gelukzalig lichaam op het moment dat men het overbracht. De heilige kerkvorst lag begraven in een hoek van de basiliek waar weinig bewegingsruimte was; de gelovigen die hem wilden vereren konden er niet goed bij. Toen zijn zoon en opvolger, Sint Tetricus, dat zag en opmerkte hoeveel wonderen er steeds gebeurden bij zijn graf, legde hij fundamenten aan vóór in de kerk, waar het altaar stond en ontwierp een apsis, die hij een ronde vorm meegaf: een prachtig stuk werk. Toen de halfronde muur klaar was, brak hij de rechte muur af die het oude gebouw had afgesloten en voltooide de bouw door op de plaats van de rechte muur een grote zuilengalerij aan te leggen. Toen dit allemaal klaar was, groef hij in het midden van de apsis een crypte met de bedoeling dat het lichaam van zijn gelukzalige vader daarheen overgebracht zou worden. Voor deze plechtigheid verzamelde hij alle priesters en kloosterlingen; zij vroegen de heilige ononderbroken of hij zo goed wilde zijn zich naar die nieuwe plek te laten overbrengen. Welnu, de volgende morgen vroeg namen zij de kist van voor het altaar en brachten hem over naar de apsis die de heilige bisschop had gebouwd. Maar hoewel men met grote zorg te werk ging, schoot plotseling aan één kant van de kist de deksel los. Ik denk dat dat Gods wil was. Want daar was het gelukzalig gelaat van de heilige: volkomen gaaf en intact, zodat je zou menen dat er niet een dode lag, maar een slapende. En ook in de kleren die de dode droeg was er geen slijtplek te bekennen. Het was dus terecht dat men er na zijn dood van was uitgegaan, dat hij heilig was; zijn vlees was immers niet aangetast door enig bederf van hartstocht. Het is de zuiverheid van lichaam en ziel die in dit leven genade geeft, en in het toekomstige leven bevrijding. Zegt immers de apostel Paulus niet: 'Zoek de vrede en de heiligheid, want zonder dat zul je het koninkrijk van God niet zien' (Hebreeën 12,14).
5. Eens was een meisje op zondag bezig haar haar te verzorgen met een kam. Waarschijnlijk omdat ze iets deed wat op zondag niet mag, bleef de kam aan haar handen vastzitten, zodat de tanden diep in haar vingers en in de palm van haar hand binnendrongen. Dat deed gemeen zeer. Biddend en huilend rende ze alle basilieken van heiligen langs; zo wierp zij zich in het volste vertrouwen op zijn deugd languit voor het grafmonument van de heilige Gregorius. Ze bleef een hele lange tijd aandringen op de hulp van de gelukzalige belijder. Uiteindelijk hield de verkramping op, kon ze de kam uit haar hand trekken en functioneerde deze weer normaal.
Ook de bezetenen die bij het graf van de heilige zijn naam aanriepen, zijn dikwijls gereinigd. En wij hebben zelf meermalen sinds zijn dood gezien, hoe men hen aanraakte met de staf die hij altijd in de hand had gehad en waarover wij al eerder spraken; dan werden zij tegen de wand gedrukt op een manier dat je gezworen had dat ze door de vrome krachten aan het eind van die staf in bedwang werden gehouden.
6. We weten nog van heel wat meer handelingen van deze heilige prelaat, maar omdat we onze lezers niet nodeloos willen vermoeien hebben wij ons beperkt tot een klein aantal. Deze man die zo vaak blijk gaf van verbluffende wonderen, stierf in het 33e jaar van zijn bisschopsambt, 90 jaar oud."
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen