× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 16  MARIA's Verloving

Info afb.

Maria's Verloving (ook Desponsata of Sponsata) met Jozef; ca 16?

Feest 15 (Nantes [403/1p:62]) & 22 (voorheen [403/1p:62]) & 23 (vanouds te Arras [403/1p:64]) & 24 (aantal Vlaamse kerken [403/1p:64]) januari & 6 februari (aantal Vlaamse kerken [403/1p:64]) 7 maart (bij de franciscanen [403/1p:64]) & 30 mei & 28 juli (aantal Duitse kerken [403/1p:64]) & 22 december (Sens [403/1p:64]).
Dit feest gaat terug op de devotie van een kanunnik uit Chartres in de vijftiende eeuw voor de persoon van Jozef. Sinds 1537 werd het officieel toegestaan voor de franciscaner orde, en voor de gehele kerk sedert 1725.
Over de keuze van een levenspartner voor Maria worden we geïnformeerd in een aantal oude apocriefe geschriften. We geven hieronder vier versies weer uit de eerste eeuwen van het christendom.

Eerste versie
[uit het zogeheten 'Proto-Evangelie van Jakobus' (halverwege 2e eeuw(?); ook wel genoemd 'Het Evangelie van de Geboorte van Maria', maar dat is een verwarrende benaming getuige straks de tweede bron die precies dezelfde titel draagt maar van aanzienlijk later datum is); hoofdst. 8-9; ontleend aan 'Dr A.F.J. Klijn 'Apokriefen van het Nieuwe Testament I, Kampen, Kok, 1984 ISBN 90.242.2864.6 pp.45-46]

'[Vanaf haar derde levensjaar verbleef] Maria in de tempel als een pikkende duif en zij ontving voedsel uit de hand van een engel. Toen zij twaalf jaar was geworden, beraadslaagden de priesters en zeiden: "Zie, Maria is twaalf jaar geworden in de tempel van de Heer. Wat moeten wij nu met haar doen om te voorkomen dat zij het heiligdom van de Heer verontreinigt?"

In de godsdienstige cultuur van de joden werd bloed beschouwd als het leven zelf; dat behoorde aan God alleen toe. Wanneer mensen daarmee in aanraking kwamen, moesten zij zich als onrein beschouwen (vgl. bv. Leviticus 15,19vv.). Een onreine paste niet in de tempel: die gold als de nabijheid van de Heer.

En zij zeiden tot de hogepriester: "Gij zijt aangesteld over het altaar van de Heer, ga naar binnen en bid over haar en wat de Heer u dan bekend zal maken, zullen wij doen." En de hogepriester trok het gewaad met de twaalf klokjes aan, ging het Allerheiligste binnen en bad over haar.

In Exodus 28,33 is er sprake van gouden klokjes die aan de zoom van het gewaad van de hogepriester moesten bungelen. Over het aantal klokjes wordt daar niets gezegd. Bepaalde Joodse tradities meenden dat het er 72 waren; de kerkvader Clemens van Alexandrië († ca 220) veronderstelt 360. Waarschijnlijk is het getal twaalf hier ingegeven door het aantal stammen van Israël.

En zie, er verscheen een engel van de Heer die tot hem zei: "Zacharias, Zacharias, ga naar buiten en roep de weduwnaars van het volk bijeen en laat ze elk een staf meenemen, en aan wie de Heer een teken zal geven, diens vrouw zal zij zijn." En de herauten vertrokken en doorkruisten het hele gebied van Judea. De bazuin van de Heer weerklonk en allen snelden toe.
Ook Jozef gooide zijn bijl neer en vertrok om zich bij hen te voegen. En toen zij er allemaal waren, gingen zij met hun staven naar de hogepriester. Deze nam ieders staf aan en ging de tempel binnen om te bidden. Nadat hij zijn gebed beëindigd had, nam hij de staven weer op, ging naar buiten en gaf ze aan hen terug, maar er vertoonde zich geen wonderteken. En Jozef nam de laatste staf aan en zie, er kwam een duif uit die op Jozefs hoofd vloog. Toen zei de priester tot Jozef: "U bent er door het lot toe aangewezen om de maagd van de Heer onder uw hoede te nemen."
Maar Jozef maakte bezwaar en zei: "Ik heb al zonen en ik ben oud en zij is jong. Ik vrees dat de kinderen van Israël mij uit zullen lachen." Maar de priester zei tegen Jozef: "Vrees de Heer uw God, en herinner u wat God met Datan, Abiram en Korach gedaan heeft: hoe de aarde spleet en zij vanwege hun ongehoorzaamheid werden verzwolgen (Numeri 16,01.31-32). Vrees daarom, Jozef, opdat dat niet gebeurt met úw huis!" Toen vreesde Jozef en nam haar onder zijn hoede. En hij zei tegen haar: "Maria, ik heb je uit de tempel van de Heer ontvangen en nu laat ik je in mijn eigen huis achter en ga weg om huizen te bouwen, daarna zal ik bij je terugkomen. De Heer zal je bewaren.'

Tweede versie
[Uit de zogeheten 'Geschiedenis van Jozef de Timmerman' (" 400?) hoofdst.2-4; bewerkt naar H. Bakels 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus, zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee jaren onzer jaartelling. In twee delen. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1922. Deel II, pp.20-22]

Deze tekst vertelt hoe Jezus na zijn verrijzenis aan zijn apostelen nog enige informatie gaf over de dingen die tot dan toe verborgen gebleven waren; daaronder valt ook de verloving van zijn moeder Maria met zijn voedstervader Jozef. De ikfiguur is dus Jezus zelf.

'Er was een man, genaamd Jozef, die afkomstig was uit Bethlehem, een stad in Juda en uit het huis van koning David stamde. Hij was goed thuis in de wetenschap en de leer. Zo werd hij priester in de tempel van de Heer. Bovendien oefende hij het beroep uit van timmerman.

Een wetgeleerde moest naast zijn geestelijke arbeid altijd een gewoon beroep uitoefenen. Zo weten we van de apostel Paulus bijvoorbeeld dat hij tentenmaker was.

Zoals onder alle mensen gebruikelijk was, huwde hij een vrouw, bij wie hij vier zonen en twee dochters verwekte. De jongens heetten Judas, Justus, Jacobus en Simon; en de meisjes Assia en Lydia.

Ter vergelijking: in Matteus 13,55 worden Jezus' broers opgesomd: Jakobus, Jozef, Simon en Judas... In 13,56 is er wel sprake van zijn zusters, maar ze worden niet met name genoemd; ook niet elders in het Nieuwe Testament.

Tenslotte stierf de vrouw van de rechtvaardige Jozef. Zij had in haar handel en wandel steeds de verheerlijking van God voor ogen gehad. Maar Jozef, de rechtvaardige, die mijn vader naar het vlees zou worden en zich zou verloven met mijn moeder Maria, trok zich met zijn zonen terug om zijn beroep van timmerman uit te oefenen.
Toen dus de rechtvaardige Jozef weduwnaar was geworden, had mijn gezegende, heilige en reine moeder intussen de leeftijd van twaalf jaar bereikt. Haar ouders hadden haar naar de tempel gebracht, toen zij drie jaar oud was en zij heeft negen jaren in de tempel gediend. De priesters zagen nu hoe de heilige en godvrezende maagd een jonge vrouw werd en zij zeiden onder elkaar: "Wij moeten een rechtvaardige man zoeken aan wie wij Maria tot aan haar huwelijk kunnen toevertrouwen. Want zij mag niet in de tempel verblijven, wanneer aan haar geschiedt wat aan vrouwen nu eenmaal geschiedt. Anders zouden wij zondigen en Gods toorn over ons afroepen.
Zij zonden dus boden uit om terstond twaalf grijsaards uit de stam Juda bijeen te roepen. Zij schreven de namen op van de twaalf stammen van Israël. Het lot viel op de vrome grijsaard Jozef de rechtvaardige. De priesters zeiden daarop tot mijn gezegende moeder: "Ga nu mee met Jozef en blijf bij hem tot aan de tijd van uw huwelijk." Zo ontving de rechtvaardige Jozef mijn moeder om haar bij zich in huis op te nemen. Maria trof in het huis van zijn vader Jakobus de Jongere aan; hij was nog diep bedroefd en rouwde om het verlies van zijn moeder. Zij ontfermde zich over hem en voedde hem op. Vandaar, dat zij genoemd wordt Maria, de moeder van Jakobus.

Jakobus de Jongere (of 'de Mindere'; † 62; feest 3 mei) zou later door Jezus uitgekozen worden als een van de Twaalf Apostelen. Hij wordt 'jonger' genoemd, omdat hij later werd geroepen dan de broer van Johannes, Jacobus de Oudere (of 'de Meerdere': † ca 44; feest 25 juli). Hij zou de zoon zijn van Alfeus en Maria Cleopas, volgens de legende dochter uit het tweede huwelijk van Jezus' oma Anna. Maria Cleopas was één van de vrouwen die onder het kruis stonden (Markus 15,40; 16,1; Matteus 27,56; Lukas 14,10; Johannes 19,25). In de westerse kunst is hij onder de apostelen meestal herkenbaar, omdat hij als twee druppels water op Jezus lijkt. De westerse traditie is er dan ook altijd van uitgegaan, dat hij bedoeld werd, wanneer er in het Nieuwe Testament sprake is van 'Jacobus, de broeder des Heren' (Markus 6,3; Galaten 1,19). Later geeft hij als bisschop leiding aan de gemeente te Jeruzalem. Hij zou ook de schrijver zijn van de Jacobusbrief uit het Nieuwe Testament.
Maar in de oosterse traditie houdt men vol, dat het hier over twee verschillende personen gaat. Volgens hen was Jacobus de Jongere (feest 9 oktober) inderdaad de zoon van Alfeus en Maria van Cleopas. Na Jezus' heengaan verkondigde hij het evangelie eerst in Eleutheropolis en later in Egypte, waar hij als martelaar om het leven kwam.
Jacobus, de broeder des Heren, daarentegen was voortgekomen uit Jozefs eerste huwelijk (feest 23 oktober). Hij zou de latere bisschop van Jeruzalem zijn en heeft de Jacobusbrief op zijn naam staan. Hij stierf in 62 als martelaar.
Onze legende maakt de verwarring nog groter. Waar zowel de westerse als de oosterse traditie het erover eens zijn, dat Jacobus de Jongere een zoon is van Alfeus, wordt hier verteld, dat hij een zoon is van Jezus' voedstervader Jozef. Blijkbaar was deze legende niet op de hoogte van de traditie, dat Jacobus de Jongere Jezus' broer werd genoemd vanwege het feit, dat hij voortkwam uit het tweede huwelijk van Anna, Jezus' oma van moeders zijde.

Jozef liet haar in zijn huis achter en keerde zelf weer terug naar zijn timmerwerkplaats.'

Derde versie
[Uit het zogeheten 'Evangelie over de Geboorte van Maria' (" 480): hoofdst. 7-8; bewerkt naar H. Bakels 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus, zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee jaren onzer jaartelling. In twee delen. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1922. Deel I, pp.96-100]

'De maagd van de Heer nam toe in jaren en deugden. Volgens de psalmdichter had zij vader en moeder verlaten (vgl. Psalm 27,10), maar zij was aangenomen door de Heer. Elke dag werd zij door een engel bezocht en elke dag liet de Heer zich aan haar zien. Dat behoedde haar voor alle kwaad en deed haar overlopen van alle goeds. Zo bereikte zij de leeftijd van veertien jaar. Kwaadwillige mensen hadden tot dan toe in het geheel niets kunnen vinden waarom zij haar zouden kunnen berispen; goedwillende mensen die haar hadden leren kennen, waren het er unaniem over eens dat zij in de omgang een bewonderenswaardig meisje was. In die dagen kondigde de hogepriester af dat de maagden die van staatswege in de tempel waren opgenomen en de vermelde leeftijd hadden bereikt, naar huis terug zouden moeten keren. Dan konden ze omzien naar een goede huwelijkspartner. Want dat was nu eenmaal indertijd de gewoonte bij dat volk, als meisjes volwassen waren geworden. Terwijl alle anderen meisjes bereidwillig aan dit bevel gehoor gaven, antwoordde Maria, de maagd van de Heer, dat zij dit niet kon doen. Zij en haar ouders hadden zich immers toegewijd aan de Heer; bovendien had zij gelofte gedaan voor altijd als maagd van de Heer te willen leven. Die gelofte wenste zij onder geen voorwaarde teniet te doen door met een man de gebruikelijke geslachtsgemeenschap te hebben. De hogepriester was hierdoor danig in verlegenheid gebracht. Aan de ene kant wilde hij niet de Schrift overtreden en daarin staat: "Doet geloften en vervult ze!" (Psalm 76,12). Een gelofte was dus onverbreekbaar. Maar van de andere kant schrok hij ervoor terug om bij het volk zo'n nieuwigheid in te voeren.

Levenslange seksuele onthouding, vooral voor vrouwen, was in het oude Joodse volk hoogst ongebruikelijk; in het scheppingsverhaal stond de opdracht aan de mens om zich te vermenigvuldigen; in het verhaal van de zondeval stond de belofte dat uit de vrouw ooit de Messias zou worden geboren: elke vrouw die moeder werd hield de hoop op die vervulling in stand. Wie ongehuwd bleef, kreeg ook geen kinderen; dat werd als een vloek beschouwd.
De verteller neemt intussen flink afstand van de Joodse gebruiken. Hier benadrukt hij dat Maria's maagdelijkheid als 'nieuwigheid' werd beschouwd door de hogepriester. Daarnet sprak hij al over de joden als over 'dat volk'.

Hij bepaalde dus dat alle vooraanstaande lieden uit Jeruzalem en omgeving aanwezig moesten zijn op het eerstkomende feest. Zij zouden samenkomen en overleggen om te zien wat in deze delicate zaak moest worden gedaan.
Zij waren eenstemmig van mening dat de Heer zelf hierin geraadpleegd diende te worden. Zij strekten zich dus allemaal in gebed uit op de grond, terwijl de hogepriester God naderde om Hem om raad te vragen. Onmiddellijk kwam er ten aanhoren van allen een stem uit de plaats van de raadpleging waar de verzoendeksel stond opgesteld.

Bedoeld wordt waarschijnlijk het zogeheten Heilige der Heiligen; een ruimte in het binnenste van de tempel, waar de ark van het verbond stond opgesteld en waar de hogepriester slechts één keer per jaar naar binnen mocht.

Deze zei dat men naar het woord van de profeet Jesaja een man moest zoeken met wie de maagd zich in goed vertrouwen kon verloven. Bij Jesaja staat immers: "Er zal een takje voortkomen uit de wortel van Jesse, en een bloem zal oprijzen uit zijn wortel. En op Hem zal de Geest van de Heer rusten, de geest van wijsheid en verstand, de geest van raad en kracht, de geest van kennis en vroomheid. En de geest van de vrees voor de Heer zal hem vervullen" (Jesaja 11, 1vv.).
Op grond van deze profetie werd er dus bepaald dat alle ongehuwde huwbare mannen uit het geslacht en de familie van David hun tak moesten komen brengen naar het altaar. Als er een tak was waaruit een bloem zou voortspruiten en waar de Geest van de Heer in de gedaante van een duif zich op het topje zou neerzetten... die man zou degene zijn met wie de maagd van de Heer zich in goed vertrouwen zou kunnen verloven.
Onder de aanwezigen bevond zich ook Jozef, een hoogbejaard man uit het geslacht en de familie van David. Terwijl alle anderen in goede orde hun tak naar voren brachten, ging hij de zijne verbergen. Deze gehele onderneming leverde niets op dat beantwoordde aan de voorspellingen van de stem. Vandaar dat de hogepriester voor de tweede keer God ging raadplegen. Deze gaf hem ten antwoord dat de maagd moest worden toevertrouwd aan degene die zijn tak juist niet naar voren had gebracht. Zo viel de aandacht op Jozef. Toen hij zijn tak naar voren had gebracht, daalde er een duif uit de hemel neer en ging zitten op het topje ervan. Nu was het alle omstanders duidelijk dat de maagd zich met hem zou moeten verloven.

Hier zijn een aantal bijbelse beelden gecombineerd. De duif, die neerdaalt uit de hemel herinnert aan Jezus' doop, waar Gods Geest in de gedaante van een duif op Jezus neerdaalde. De legende legt zelf al verband met de profetie van Jesaja 11,01: "Een twijg ontspruit aan de stronk van Isaï..." Bovendien roept dit verhaal het beeld op van de bloeiende staf van Aäron (Numeri 17,16-28).

Nadat de verloving volgens de voorschriften van de wet had plaats gevonden, keerde Jozef naar zijn woning in Bethlehem terug om alles in orde te maken voor het komende huwelijk. De maagd van de Heer, Maria, ging weer terug naar het huisje van haar ouders in Galilea, vergezeld van zeven andere maagden die tegelijk met haar borstkind waren geweest en die door de priester aan haar waren meegegeven.'

Vierde versie
[Uit het zogeheten 'Pseudo-Matteus-evangelie' (" 600) hoofdst.7-8; bewerkt naar H. Bakels 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus, zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee jaren onzer jaartelling. In twee delen. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1922. Deel I, pp.170-175]

Deze schrijver is nog weer minder op de hoogte van de Joodse gebruiken dan de vorige twee, en legt tussen de namen en gegevens veeleer associatieve verbanden.

[Eerst wordt verteld dat Maria vanaf haar derde jaar tempelmaagd was en dat haar levenswandel in alle opzichten volmaakt was.] 'De priester Abjathar bood de hogepriesters overweldigende geschenken aan met de bedoeling dat zij aan zijn zoon ten huwelijk zou worden gegeven. Maar Maria kwam tussenbeide door te zeggen: "Het kan niet geschieden dat ik een man beken of dat een man mij bekent." Maar de hogepriesters en heel haar familie antwoordden: "God wordt gediend door zonen en vereerd door nakomelingen; zo is het altijd geweest onder de kinderen van Israël." Maar Maria gaf hun ten antwoord: "God wordt vooral gediend en geprezen door kuisheid. Kijk maar naar Abel. Vóór hem bestond er onder de mensen geen rechtvaardige. Hij behaagde God door offers. Hij werd onbarmhartig gedood door de man die niet aan God behaagde. Zo ontving hij twee kronen tegelijkertijd: de kroon van het offer en de kroon van de maagdelijkheid, want tot dan toe had hij in zijn vlees nog geen bevlekking toegelaten. Zo ook Elia; hij is levend en wel in het vlees ten hemel opgenomen, en tot die tijd had hij zijn vlees in maagdelijke staat weten te bewaren. Van jongs af aan heb ik in de tempel van God geleerd dat de maagdelijkheid bijzonder aan God behaagt. Precies om die reden namelijk dat ik God graag wil aanbieden wat Hem bijzonder behaagt, daarom ben ik vastbesloten ter ere van Hem nooit een man te bekennen."

Hoe jonger de legende is, hoe meer sporen we terugvinden van christelijke apologie, (= verdediging van de leer). Hier worden in het Oude Testament aanwijzingen gezocht voor de maagdelijkheid, als teken van bijzondere toewijding aan God. Dat is nieuw ten opzichte van de vorige legendes.

Maar toen zij veertien was geworden, zeiden de priesters dat een vrouw van die leeftijd volgens oud gebruik niet in de tempel kon blijven. Daarom kwamen ze tot het besluit een heraut langs alle stammen van Israël te sturen met het bericht dat iedereen op de derde dag naar de tempel van de Heer moest komen. Zo stroomde het gehele volk samen. De hogepriester Abjathar stond op en besteeg een verhoging, zodat het hele volk hem goed kon horen en zien. Er viel een grote stilte. Daarop sprak hij: "Kinderen van Israël, luistert naar mij en zet uw oren wijd open. Vanaf het moment dat Salomo deze tempel heeft gebouwd, woonden er maagden; het betrof dan dochters van koningen, profeten, hogepriesters en priesters. Het waren steeds hooggestemde en bewonderenswaardige personen. Maar als zij de wettige leeftijd bereikten, werden zij aan een man ten huwelijk gegeven om op die manier onze gebruikelijke levenswijze te volgen. Zo behaagden zij aan God. Maar Maria hier heeft een nieuwe manier van leven uitgevonden. Want zij heeft God beloofd altijd maagd te willen blijven. Vandaar dat wij nu God om raad moeten vragen en dat Hij onze vraag zal moeten beantwoorden, aan wie wij haar veilig en wel zullen kunnen toevertrouwen."
Hier stemde de hele volksvergadering mee in. De priesters over de twaalf stammen wierpen dus het lot en het lot viel op de stam Juda. Daarop zei de priester: "Morgen moet ieder die geen vrouw heeft hier terugkomen met een twijg in zijn hand." Zo geschiedde het dat Jozef tegelijk met de jongere mannen zijn tak naar voren kwam brengen. Zij overhandigden hun tak aan de hoogste hogepriester. Deze bracht een offer aan de Heer om Hem te raadplegen. En de Heer zei hem: "Breng alle takken binnen het Heilige der Heiligen van God. Daar moeten ze blijven. Vervolgens moet gij hen zeggen dat ze morgen vroeg terug moeten komen om hun tak weer op te halen. Er zal één tak zijn waaruit een duif tevoorschijn zal komen en naar de hemel opvliegen; aan de bezitter van die tak zult gij Maria veilig en wel kunnen toevertrouwen."
Zo kwamen ze de volgende ochtend weer allen tezamen. Nadat het brandoffer was opgedragen, ging de hogepriester het Heilige der Heilige binnen en haalde de takken tevoorschijn. Hij onderzocht ze één, maar er was er geen één waar een duif uit kwam. Nu bekleedde hij zich met de twaalf klokjes en met het priesterlijk gewaad.

Al eerder zagen we dat het om het klokjesgewaad van de priester ging. Hier wordt gesuggereerd, dat het twee verschillende zaken zijn. Is dat uit onwetendheid, omdat de christenen intussen al te ver weggegroeid waren van het jodendom?

Hij ging nu weer het Heilige der Heilige binnen, bracht andermaal een offer en stortte een gebed. En er verscheen een engel van God. Deze zei: "Er is nog een zeer kort takje, waar u niet op hebt gelet. U hebt het wel bij de andere takken gelegd, maar toen u de anderen tevoorschijn haalde uit het Heilige der Heilige, hebt u dit laten liggen. Als u dit dus tevoorschijn haalt en aan de eigenaar geeft, zal het teken plaatsvinden waarover Ik u gesproken heb." Het ging om de tak van Jozef. Hij meende dat hij als grijsaard toch niet in aanmerking kwam om haar bij zich op te nemen, dus hij had er ook niet meer zijn best voor gedaan om zijn tak op te vragen. Zo stond hij daar dus in alle eenvoud en nederigheid op het moment dat de hogepriester hem opriep: "Jozef, kom uw tak ophalen. Wij wachten op u."

In de geringheid van het takje, dat door de priester over het hoofd werd gezien, weerspiegelt zich Jozefs bescheidenheid. Zo wordt Jozef door de legendeverteller geplaatst in een lange bijbelse traditie, waar vaak de jongste Gods voorkeur kreeg boven de oudste; ook Maria zal in haar 'Magnificat' zingen, dat God 'welwillend heeft neergezien op de geringheid van zijn dienstmaagd' (Lukas 01,48). Paulus zal straks schrijven, dat God het zwakke uitkiest om het sterke te beschamen; wat voor de wereld van geringe afkomst is en onbeduidend, heeft God uitverkoren: wat niets is om teniet te doen wat iets is (1 Korinte 01,27-28).

Daarop kwam Jozef naar voren met grote vreze, want de hogepriester had hem wel al te nadrukkelijk opgeroepen. Op het moment dat hij zijn hand uitstrekte naar de tak en hem in ontvangst nam, kwam er een hele mooie witte duif uit het topje tevoorschijn, witter dan sneeuw. Hij fladderde enige tijd langs de gewelven van de tempel om tenslotte naar de hemel op te gaan.
Het hele volk kwam de grijsaard feliciteren met de woorden: "In uw ouderdom, vader Jozef, bent u nog gelukkig geworden. Want voor God bent u de aangewezen man om Maria op te nemen." En de priesters zeiden: "Neem haar nu in ontvangst, want uit alle stammen van Israël bent u alleen door God uitverkoren." Maar Jozef betoonde zich zeer beschroomd; hij begon te bidden en te smeken: "Ik ben een grijsaard, en heb zonen. Waarom wordt aan mij dit kindje overgedragen dat zelfs nog jonger is dan mijn kleinkinderen?" Toen sprak Abjathar de hoogste hogepriester tot hem: "Jozef, u herinnert zich hoe Dathan, Abiram en Korach destijds zijn omgekomen, omdat zij zich tegen Gods wil hebben verzet (Numeri 16). Zo zal het ook u vergaan, als u zich nu tegen Gods raadsbesluit verzet." En Jozef antwoordde: "Ik heb mij nog nooit tegen Gods wil verzet. Ik zal haar dus onder mijn hoede nemen tot het moment dat God mij duidelijk maakt aan wie van mijn zonen zij moet worden uitgehuwelijkt. Intussen zou ik willen vragen dat zij enige maagden uit haar vriendenkring meekrijgt om haar gezelschap te houden." Daarop antwoordde de hogepriester: "Zij zal als genoegdoening en troost vijf maagden meekrijgen; dezen zullen bij haar blijven tot de dag gekomen is dat u haar tot zich neemt. Want weet wel, zij zal alleen met u een huwelijk aan kunnen gaan."
Toen nam Jozef Maria bij zich in huis samen met de vijf andere maagden. Deze heetten: Rebecca, Sippora, Susanna, Abigaïl en Caël. De hogepriester gaf hun zijde, purperblauw, katoen, scharlaken en vlas mee. Zij wierpen het lot onder elkaar om uit te maken, wie met welke stof aan de slag ging. En het lot bepaalde dat Maria het purper ontving om er een voorhangsel in de tempel van te maken.

Purperen stoffen waren zeldzaam en uiterst duur. Ze werden dan ook alleen gedragen door de hoogste hoogwaardigheidsbekleders. In dit verhaal wordt het dus ook gebruikt als stof voor het voorhangsel in de tempel. De bedoeling is duidelijk: wie hiermee mocht werken viel de allerhoogste eer te beurt.

Op het moment dat zij het purper in ontvangst nam, zeiden de andere maagden tegen haar: "Jij bent steeds van ons allemaal de meest bescheidene en nederige geweest. Daarom komt jou de eer toe om het purper te ontvangen." Daarop noemden zij haar gekscherend 'koningin der maagden'. Daarop verscheen er een engel van de Heer in hun midden met de woorden: "Deze woorden zijn niet een grapje, maar zij voorzeggen de waarheid." Daar schrokken die maagden geweldig van en vroegen haar haastig om vergiffenis.'
[H. Bakels 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus, zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee jaren onzer jaartelling. In twee delen. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1922. Deel I]

Volgens zeggen bezat Hertog Jean van Berry de verlovingsring die Sint Jozef aan Maria zou hebben geschonken. Een heiligenboekje uit 1822 zegt dat die ring zich op dat moment ergens 'in Italië' bevond.


Bronnen
[309p:35;403/1p:62; Dries van den Akker s.j./2007.12..29]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen