×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Johannes van Thérouane (ook van Commines, van Terwaan of van Waasten), Frankrijk; 30e bisschop van Thérouane; † 1130.
Feest 27 & 29 (bisdom Brugge) januari.
We danken zijn levensbeschrijving aan een tijdgenoot van Johannes, een monnik die hem lange tijd heeft meegemaakt. Veertig jaar na zijn dood schreef hij zijn herinneringen op.
Johannes werd geboren in het plaatsje Warneton aan de Leie. De Vlaamse benaming luidt Waasten. Tegenwoordig ligt het juist over de grens in Frankrijk en vormt het een dubbelgemeente met Commines. Zijn ouders waren gelovige mensen. Hij kreeg zijn opleiding achtereenvolgens bij Lambert van Utrecht en bisschop Ivo van Chartres († 1116; feest 21 mei).
Eenmaal thuis terug trad hij in de augustijner communiteit van Arras, en leidde een voorbeeldig monnikenleven. Op een goed moment werd een ander lid van de communiteit, Lambert, tot bisschop van de stad benoemd. Met deze Lambert had Johannes in Chartres bij bisschop Ivo zijn opleiding genoten. De man verzette zich met hand en tand, want hij achtte zich tegen zulk een zware taak en hoge waardigheid niet opgewassen. De collega-bisschoppen moesten hem letterlijk naar zijn zetel slepen. De bisschop van Reims schrok er onder deze omstandigheden voor terug hem de wijding toe te dienen. Lambert maakte van dat uitstel gebruik door naar Rome te reizen en de paus, Urbanus II († 1099; feest 29 juli), te smeken van zijn benoeming af te zien. Hij wierp zich languit voor zijn voeten. Maar de kerkvorst dacht er niet aan zijn plannen te veranderen en wijdde Lambert ter plekke tot bisschop.
De man had inderdaad een zware taak, want er waren in de afgelopen eeuwen talrijke misstanden gegroeid onder de geestelijken van zijn bisdom. Daarom zocht hij hulp bij bekwame mannen. Een van hen was zijn studiekameraad Johannes. Maar deze reageerde hetzelfde als hijzelf. Zodra hij maar kon trok hij zich weer terug in het klooster om in alle rust en stilte zich te wijden aan het contemplatieve leven. Dat ging zelfs zo ver dat Lambert zich genoodzaakte zag elk klooster met kerkelijke straffen te dreigen dat onderdak zou verlenen aan Johannes! Nu schikte Johannes zich in zijn lot en nam de zware taak van aartsdiaken (wij zouden zeggen: vicaris-generaal) op zich.
Zijn persoon was een verademing. De afgelopen jaren hadden in die functie allerlei onwaardige types gediend. De een had zich schuldig gemaakt aan diefstal van kerkelijke schatten; daarbij had hij de geestelijken die in de kerk samen waren gekomen om de kostbaarheden te beschermen, met het zwaard bestreden en verjaagd. Uiteindelijk was de boosaardige prelaat door het volk zelf in zijn huis overvallen; ze hadden hem de tong uitgesneden en voorgoed verbannen. Maar zijn opvolger was niet veel beter geweest: die had zich schuldig gemaakt aan simonie.
Een derde was nooit verschenen, omdat hij zijn klooster niet had willen verlaten en een vierde had al erebaantjes gehad in een andere kerk en had zijn functie ernstig verwaarloosd.
Eindelijk was er met Johannes weer een waardig aartsdiaken aangetreden. Toen de zetel van het naburige Thérouane vrijkwam, begaven een aantal geestelijken zich naar de paus om hem ertoe te bewegen Johannes te benoemen. Dat deden ze achter de rug van de kandidaat om, omdat ze heel goed beseften dat hij zich met hand en tand tegen zo’n benoeming zou verzetten.
Bij terugkomst in Arras overhandigden ze hem de benoemingsbrief van de paus. Hij was volkomen van slag en dacht er zelfs over met een schip de zee op te gaan in de hoop dat het in een zware storm terecht zou komen en zou zinken! Op 17 juli 1099 werd hij in Reims door bisschop Manasses tot bisschop gewijd van Thérouanne.
Het wordt in het Vlaams ook wel aangeduid met Terwaan. In 1553 zou Karel V er een strafexpeditie op afsturen met de bedoeling dat het eens en voorgoed tot niks zou worden teruggebracht. Dat is hem gelukt. Tegenwoordig is het een klein dorpje. In de kerk zijn de namen van de bisschoppen sierlijk op de wand geschilderd.
Meteen begon hij aan het herstel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk die in een deplorabele toestand verkeerde. Daarnaast visiteerde hij zijn diocees en stelde waar nodig orde op zaken. Op heel wat plaatsen waren misstanden gegroeid. Zo zette hij in verschillende steden de pastoor van de kerk af en verving hem door kanunniken die leefden volgens de regel van Sint Augustinus en die de inkomsten niet voor zichzelf hielden, maar afdroegen aan de gemeenschap. Natuurlijk maakte hij daar vijanden mee. Er wordt verteld dat hij eens te paard door een dorpje reed toen er achter hem een groot rumoer losbarstte. Toen hij zich omdraaide stond hij oog in oog met een troep gewapende scharminkels. Onbevreesd keek hij hen aan. Een van hen wierp een lans in zijn richting, maar deze bleef op wonderbaarlijke wijze boven zijn hoofd in de lucht hangen. Bij het zien daarvan sloeg het zootje ongeregeld op de vlucht. De bisschop dacht er niet aan hen te achtervolgen of op te laten sporen. Maar de schrijver vergeet niet te vermelden dat het niet al te lang daarna slecht men hen afliep. Ze stierven onder ellendige omstandigheden…
Het was in het jaar 1115 dat hij zich in het Vlaamse plaatsje Merkem bevond tussen Diksmuide en Ieper. Hij was daar te gast bij de kasteelheer die een slot bewoonde dat je alleen maar via een lange houten brug over de slotgracht kon bereiken. Toen hij in de plaatselijke kerk aan een grote groep mensen het vormsel had toegediend, ging hij terug om zich te verkleden. Hij moest nog een kerkhof inzegenen. Op het moment dat hij weer omringd door een grote menigte mensen uitreed, bezweek de brug onder het gewicht van zoveel mensen. Alles stortte enkele meters naar beneden in een wirwar van mensen, balken, stenen en stof. Grote schrik sloeg ieder om het hart. Maar zo zegt de levensbeschrijver het was net als bij de schipbreuk van Paulus: niemand kwam om, of was zelfs maar gewond. Daar stond de bisschop tussen al die verfromfraaide mensen en het puin tot zijn knieën in de slotgracht, en toen hij zich ervan had overtuigd dat niemand letsel had opgelopen, riep hij opgewekt: “We gaan het nieuwe kerkhof inzegenen!”
Hij smaakte het genoegen in zijn diocees een aantal nieuwe kerken te kunnen inwijden. Hij onderscheidde zich op verschillende bisschoppenvergaderingen: in 1099 te St-Omer, 1114 te Beauvais, 1115 te Reims en te Châlons.
In 1127 werd Karel de Goede vermoord (feest 2 maart). Dat bracht met zich mee dat er geen bescherming meer was. Overal trokken bendes rond; er werd geplunderd en gemoord, en er was niemand om er tegen op te treden. Dat maakte de laatste drie jaar van zijn leven extra zwaar. Twee maanden voor zijn dood kon hij nog nauwelijks voedsel verdragen. Hooguit een beetje melk. Hij ontving de laatste sacramenten, regelde zijn zaken, vertrouwde zijn mensen en zijn kerk toe aan zijn medewerkers en omringd door een massa toegestroomde gelovigen en medewerkers stierf hij: 27 januari 1130. Hij had de kerk van Thérouanne dertig jaar, zes maanden en drie dagen bestuurd.
Na zijn dood werd zijn lichaam enkele dagen in de kerk opgebaard, zodat iedereen hem de laatste eer kon brengen. Het waren de bisschoppen van Arras en Amiens de hem met veel plechtig vertoon in de kerk van Thérouanne hebben bijgezet.
Verering & Cultuur
Als in zijn verhaal Johannes als bisschop aantreedt schetst zijn levensbeschrijver een portret van zijn hoofdpersoon en vooral van zijn deugden. Het geeft ons een beeld van hoe de ideale heilige er in die dagen volgens hem uit diende te zien:
“Wie is in staat de juiste woorden te kiezen om op adequate wijze te beschrijven hoe weinig hij voor zichzelf nodig had vanaf het moment dat hij bisschop werd; hoe rechtvaardig hij omging met zijn onderdanen en zijn naasten; hoe vroom hij was jegens God? Ik durf dat te zeggen, omdat ik weet dat het waar is. Ik heb immers veertien jaar met hem in hetzelfde huis gewoond. En ik vertel alleen maar wat ik zelf gezien heb, of gehoord van volkomen betrouwbare mensen die hem van dichtbij meegemaakt hebben. Welnu, van kinds af aan kende hij een volmaakte schroomvalligheid en bewaarde hij door Gods genade een grote kuisheid, zelfs zo dat niemand in zijn omgeving ook maar in die richting de geringste verdenking zou koesteren, hoewel wij weten dat hij herhaaldelijk op dat punt door wellustige vrouwen werd bekoord. Hij kastijdde zijn andere zintuigen zo dat er nooit een onvertogen woord over zijn lippen kwam. Nooit lag er trots of ongepaste nieuwsgierigheid in zijn blik; nooit gaf hij gehoor aan flauwe kul. Hij deed op alle mogelijke manieren aan de strengste versterving. Nooit gebruikte hij vlees, zelfs niet op zijn oude dag. Drie jaar vóór zijn dood kwam een apostolisch gezant hem bezoeken; hij was toen zo verzwakt dat hij nog amper kon lopen of de mis opdragen; deze smeekte hem zijn gewoonte te veranderen en voortaan wel vlees te eten, of minstens zo nu en dan. Wij vielen de prelaat in alle bescheidenheid bij, maar het hielp niets. Er was een officieel schrijven van de Heilige Stoel voor nodig om hem te dwingen zo nu een dan een heel klein stukje vlees te eten. Ook op het gebied van kleding was hij uiterst eenvoudig. Wat hij droeg was nooit overdreven, maar ook niet té goedkoop. Hij omringde zich met de beste mensen van zijn tijd, en wat hij preekte, bracht hij altijd eerst zelf in praktijk.”
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen