×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Agapè van Thessalonica, Griekenland; martelares met Chionia (ook wel Quionia) & Irene, alsmede Casia, Filippa & Eutychia en tenslotte de martelaar Agathon: † 304.
Feest 1 & 3 & 5 (vooral Irene) april; in de oosterse kerk ook nog op 16 (vooral Chionia) april & 22 december.
Keizer Diocletianus (286-308) had verordonneerd, dat niemand heilige boeken van de christelijke godsdienst verborgen mocht houden. Maar de vrouwen over wie het hier gaat, hadden dat juist wel gedaan. Bovendien hadden zij zich schuldig gemaakt aan het afschrijven van zulke boeken. Ze werden betrapt en gegrepen, en voorgeleid voor de landvoogd, Dulcetius.
Nauwelijks was deze op zijn rechterstoel gezeten of de openbare aanklager Artemesius opende de zitting als volgt:
"Indien u, edelachtbare, mij toestaat, wil ik hier het verslag voorlezen van de inspecteur betreffende de beklaagden, hier tegenwoordig."
Dulcetius knikte instemmend. De openbare aanklager las:
"Cassander aan Dulcetius, de landvoogd van Macedonië: heil! Ik zend uwe hoogwaardigheid zes vrouwen en één man. Het zijn christenen. Op die grond weigeren ze het offervlees van onze goden te eten. De vrouwen zijn Agapè, Chionia, Irene, Casia, Filippa en Eutychia; de man die erbij is, heet Agathon."
Agapè, Chionia en Irene waren zusters. Ze woonden te Thessalonica. Op het moment van hun arrestatie en martelgang waren hun ouders nog steeds de heidense godsdienst toegedaan.
Zodra de landvoogd de beschuldiging had vernomen, keerde hij zich tot de vrouwen: "Zijn jullie werkelijk zo opstandig en rampzalig bezig, dat je regelrecht tegen het gebod van de caesar en de keizer ingaat? En u daar - aldus richtte hij zich tot Agathon - waarom weigert u het offervlees te eten van onze goden; dat doet toch iedereen?"
"Omdat ik christen ben" was het eenvoudige antwoord.
"En u dan - vroeg hij aan Agapè - wat zijn uw gevoelens hieromtrent?"
"Ik geloof in de levende God - was haar antwoord - en ik zou niet graag alles wat ik tot nu toe heb opgebouwd, in één klap weer teniet willen doen."
Nu wendde hij zich tot Chionia: "En wat hebt ú daarop te zeggen?"
"Wat ik te zeggen heb? Dat ik geloof in de levende God, en daarom kan ik de keizer niet gehoorzamen."
"En waarom hebt ú zich niet willen voegen naar de bevelen van de caesars en de keizer?" vroeg hij aan Irene.
"Omdat ik dan vrees God te beledigen."
"En u, Casia, wat is úw antwoord?"
"Ik wil mijn leven redden."
"Maar dan zou u juist deel moeten nemen aan onze offermaaltijden."
"God beware me voor zulk een misdaad!"
"En u Filippa, denkt u er net zo over als deze anderen?"
"Inderdaad; ik sterf liever dan ook maar een vinger naar uw offergaven uit te steken."
"Eutychia, bent u al even onverstandig als de anderen hier?"
"Ik denk er precies hetzelfde over; ook ik heb er mijn leven voor over, als ik daarmee kan vermijden te doen wat u van me vraagt."
Omdat zij zwanger was, werd zij in afwachting van de geboorte van haar kind voorlopig terug in de gevangenis gezet en verzorgd.
Opnieuw ondervroeg Dulcetius Agapè: "Weet u zeker, dat u het voorbeeld van alle staatsburgers niet zou willen volgen en gewoon de keizers gehoorzamen?"
"Ik zou de duivel niet willen gehoorzamen; dat zal u dus zeker ook niet lukken."
"En u, Chionia, wat is uw antwoord?"
"Ik blijf bij mijn gevoelen van daarnet."
En Dulcetius hernam: "Maar u hebt toch wel degelijk van die goddeloze christenboeken en -geschriften?"
"Nee, die hebben wij niet meer, want op bevel van de keizers zijn ze ons allemaal afgenomen."
"Maar wat ter wereld heeft u er nu precies toe gebracht om zich aan deze dromerijen over te geven?"
"Het is de heilige leer van de levende God en zijn Zoon, Jezus Christus, onze Heer; daar hebben wij aan te gehoorzamen."
"U hebt te gehoorzamen aan de besluiten van de caesars en de keizers. Maar ondanks de vele bedreigingen en herhaalde bevelen onzerzijds blijft u volharden in uw ongehoorzaamheid. Zelfs de aanmaningen van de hoogst denkbare ambtenaren zijn niet in staat gebleken om u tot andere gedachten te brengen. U bleef er een eer in stellen om die gehate naam van christenen te dragen. Vandaar dat ik mij genoodzaakt zie u te veroordelen tot de straffen die voor deze misdrijven staan."
De man las hun nu de veroordelingen voor: "Gelet op de hardnekkigheid, waarmee Agapè en Chionia vasthouden aan de godsdienst der christenen, welke toch uitdrukkelijk door de religieuze staatsambtenaren wordt verboden, en gelet op het negeren van de goddelijke bevelen van onze keizers en caesars, veroordelen wij hen tot levende verbranding. Agathon, Casia, Filippa en Irene zullen tot nader order in de gevangenis moeten blijven."
Agapè en Chionia werden aldus terechtgesteld.
Enige tijd later liet Dulcetius Irene voor zich verschijnen en sprak tot haar: "Uw dwaasheid is afdoende bewezen. Bij u zijn een hele stapel boeken, geschriften en pamfletten in beslag genomen die over de leer der christenen handelen, dat laagste mensensoort dat denkbaar is. Toen u daarmee werd geconfronteerd, kon u niets anders meer doen dan toegeven, hoewel u nog altijd ontkende ze in bewaring te hebben gehouden. Opvallend, dat u niet toeschietelijker bent geworden na de straf die uw zusters hebben moeten ondergaan; dat zal dan toch straks ook uw lot zijn...? Wilt u dan zo graag dood? Maar ik heb clementie met u. U hoeft niets anders te doen dan onze goden te aanbidden; daarmee zal al het andere vergeven en vergeten zijn. Dus voor de laatste keer: bent u bereid te doen wat de keizers en caesars gebieden? Bent u bereid te offeren?"
Irene antwoordde: "Beslist niet. U zou toch ook niet willen, dat ik de straf van het ééuwig vuur zou moeten ondergaan? Dat is de straf voor wie Gods Zoon verloochenen."
"Maar wie heeft u dan overgehaald om die boeken zo lang te verbergen?"
"De almachtige God. Hij is het trouwens ook, die ons zegt, dat wij Hem meer moeten liefhebben dan ons leven. Nu begrijpt u meteen waarom wij ons liever laten verbranden dan zijn geschriften aanbrengen; dan zouden wij immers zijn zaak verraden."
"Er zullen dus ook wel anderen geweest zijn, die van die geheime geschriften op de hoogte waren?"
"Niemand wist het. God alleen, want voor Hem blijft niets verborgen. We hadden zelfs ons huispersoneel er niets van verteld, omdat we bang waren, dat ze ons zouden aanbrengen."
"En toen vorig jaar het bevel van de keizer werd uitgevaardigd; waar hebt u zich toen verborgen gehouden?"
"Waar God ons bracht: in de bergen."
"Hoe kwam u aan uw eten?"
"De hemelse Vader weet wat wij nodig hebben."
"Wist uw gewone vader hiervan?"
"Neen, hij wist nergens van."
"Maar er zullen toch wel kennissen of vrienden geweest zijn die ervan op de hoogte waren?"
"Als u wilt, kunt er een onderzoek naar instellen."
"Toen kwam u terug uit de bergen: wie waren erbij, als u die boeken las?" [In die tijd immers las men hardop; zachtjes voor zichzelf lezen bestond niet of nauwelijks].
"Wij moesten ze zorgvuldig verborgen houden. We durfden ze zelfs niet van de ene plek naar de andere te brengen. U kunt zich dus voorstellen hoe verdrietig wij waren, dat we geen mogelijkheid zagen om overdag of 's nachts ook maar een regel uit onze boeken te lezen. Want dat hadden wij tot aan dat rampzalige besluit van de keizer steeds gedaan."
"Uw zusters hebben hun straf ontvangen. Eigenlijk verdiende u eenzelfde straf. Maar ik heb iets anders bedacht. U zult in een bordeel geheel naakt te kijk worden gezet; u zult geen ander voedsel ontvangen dan wat men u uit het paleis zal brengen; u zult constant door soldaten worden bewaakt die erop moeten toezien, dat u geen moment van uw plaats wegloopt."
Gedurende deze straf liet God niet toe, dat iemand haar ook maar met een vinger aanraakte. Zij kon haar reinheid ongerept bewaren.
Voor de derde maal liet de landvoogd haar roepen: "Blijft u nog altijd volharden in uw hardnekkigheid en ongehoorzaamheid?"
"Wat u hardnekkigheid noemt, noem ik eerbied voor God. Ik blijf dus bij mijn gevoelen."
"Dan moet u maar de straf ondergaan die u verdient."
Nu liet Dulcetius een schrijftablet halen en schreef daarop: "Daar Irene geweigerd heeft aan de keizers te gehoorzamen en de goden te offeren, en daar zij blijft vasthouden aan de sekte der christenen, bevelen wij, dat zij - evenals haar zusters - levend moet worden verbrand."
En zo geschiedde.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen