×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Mars (ook Marsus of Martius) van Clermont (ook van Auvergne of van Royat), Auvergne, Frankrijk; abt; † ca 530.
Feest 13 april & 5 juli (& eerste zondag in juli).
Tien jaar nadat Mars op hoge leeftijd te Clermont-Ferrand was gestorven, werd Gregorius van Tours († 594; feest 17 november) in diezelfde stad geboren. Naast bisschop van Tours zou hij later ook geschiedschrijver worden. Zo heeft hij onder meer een levensbeschrijving van Sint Mars op zijn naam staan.
Levensgeschiedenis
'1. De gelukzalige Mars was abt in de stad Clermont. Volgens zeggen was hij ook afkomstig uit deze streek. Van jongs af aan leidde hij een godgewijd leven en legde zich toe op goede werken. Zo was hij ronduit karig met zijn maaltijden, maar ruimhartig met zijn aalmoezen, standvastig in nachtwakes, en ijverig in het gebed. Hij spande zich tot het uiterste in om de zucht naar weelde de baas te blijven door deze te bevechten met soberheid en zich van alles te ontzeggen. Terecht droeg hij dan ook de naam van de oorlogsgod Mars, want als een krijgszuchtig overwinnaar trof hij met het zwaard van de Heilige Geest elke boosaardige gedachte op hetzelfde moment dat deze in hem opkwam. Hij was niet doof voor de oproep uit één van Paulus' brieven: "Legt de wapenrusting van God aan en het zwaard van de Heilige Geest om te kunnen standhouden tegen de listen van de duivel" (Efesiërs 6,11.17). Toen hij eenmaal volgens de wet meerderjarig was geworden, bedacht hij dat hem nog iets ontbrak. Hij trok een stukje de eenzaamheid in, nam een hak en begon daarmee een rotsachtige berg te bewerken; hij hakte er een paar cellen in uit en ging daar wonen. Nu kon hij zich nog meer toeleggen op eenvoud en soberheid; zo was het des te gemakkelijker voor hem zijn gebeden als wierook te doen opstijgen voor de almachtige God en zijn lofprijzingen neer te leggen op het altaar van zijn zuiver hart. Daarbij hield hij steeds de woorden van de Heer in gedachten: "Ga je binnenkamer in, sluit de deur achter je en bid tot je Vader; en je Vader die in het verborgene ziet, zal het je vergelden" (Matteus 6,6). Hij wist namelijk heel goed dat de engelen hem met hun bezoek zouden komen troosten, als hij zich onttrok aan de blikken van de mensen. Dus hij bracht alles voor een langdurig verblijf in gereedheid daar in de grot die hij in de bergen had uitgehakt; hij vervaardigde uit steen een bank en een soort van sofa of bed, waar hij zijn lichaam enige rust kon gunnen van de zware arbeid. Maar al deze dingen kon hij niet verzetten, omdat ze in de rotsen zelf uitgehakt waren. En als hij even uit wilde rusten, legde hij er niets anders over heen dan de mantel die hij droeg; die moest dienst doen als onderlegger, matras en deken. Zijn enige bezit was in feite de dienst aan de Heer, waar hij al zijn tijd en aandacht mee vulde. En wat betreft het noodzakelijke levensonderhoud: dat werd hem gegeven door een paar vrome lieden.
2. Het is onze eeuwige Heer die zijn heiligen verheerlijkt. Zo begon Hij de mensen te attenderen op de verdiensten van zijn dienaar en hen te wijzen op welke manier hij aan zijn goddelijke majesteit de eer bewees die Hem toekwam; Hij gunde hem namelijk de genade om zieken te genezen. Want hij verjoeg in naam van Jezus Christus boze geesten uit het lichaam van bezetenen; en hij maakte een eind aan het gif van kwaadaardige gezwellen door eenvoudig een kruisteken te maken. Hij genas ook vierde- en -derdedaagse koorts door heilige olie in te brengen. Ja vele andere weldaden wist hij te bewerken door toedoen van Hem die alle goeds geeft. Van lieverlee kwamen er enkele mensen op deze verhalen af en vestigden zich bij hem in de buurt: vol verlangen en blijdschap dat ze van zijn onderricht zouden kunnen profiteren. Kortom, hij verzamelde mannen rond zich, leidde hen op tot monnik en maakte hen volmaakt in het goddelijk dienstwerk. Hij was een toonbeeld van geduld; hij wist zich te wapenen met een goedheid die in staat was elke bejegening die hem in de ziel kon schaden af te weren, zodat je gezworen zou hebben dat hij inderdaad beschermd werd door een echt schild van vriendelijkheid. De monniken beschikten over een tuin met een groot aantal groenten en fruitbomen erin; hij was tegelijk prachtig om te zien en heerlijk om van te eten. Gewoonlijk was de gelukzalige grijsaard te vinden in de schaduw van de bomen waarvan de blaadjes ritselden in de wind.
Op een keer baande een hardvochtig man zonder vrees voor God zich een weg door de haag rond de tuin en verschafte zich toegang op een manier die de Heer in het evangelie veroordeelt: "Wie niet door de deur naar binnen gaat, is een dief en een rover" (Johannes 10,1). Het was dan ook nacht, want dergelijke dingen kunnen alleen maar dán; immers "ieder die slecht handelt, heeft een afschuw van het licht" (Johannes 3,20). Welnu, deze onverlaat plukte groenten, uien, knooflook en vruchten en ging beladen met het resultaat van zijn bedrog langs dezelfde weg terug als hij gekomen was. Maar hij kon nergens de uitgang meer vinden. Omdat hij gebukt ging onder zo'n zware last én onder zijn geweten, slaakte hij dubbel-diepe zuchten, waarbij hij zo nu en dan steun zocht op een of andere boomstronk. Zo rende en rende hij maar die hele tuin door zonder een uitgang te vinden; ook de ingang die hijzelf zojuist nog zelf in de duisternis had gemaakt, was nergens meer te zien. Hij was ten prooi aan dubbele angst: ofwel dat hij in de handen van de monniken zou vallen, ofwel dat hij voor de rechter zou moeten verschijnen. En terwijl al deze ongemakkelijke gedachten door hem heengingen, liep de nacht ten einde en brak het daglicht aan, waar hij helemaal niet op zat te wachten. Dat was overigens precies het moment dat vader abt zijn nachtpsalmen zong. Vermoedelijk door een ingeving van God zelf kwam hij te weten wat er aan de hand was. Bij het aanbreken van de dag riep hij de verantwoordelijke monnik van het klooster bij zich met de woorden: "Ga gauw naar de tuin; er is een rund ontsnapt en bij ons binnengedrongen, maar hij heeft geen enkele schade aangericht. Ga naar hem toe, geef hem alwat hij nodig heeft en laat hem dan gaan, want er staat in de Schrift geschreven: 'Gij zult een dorsende os niet muilbanden'" (1 Korintiërs 9,9). De monnik snapte er niet veel van, maar hij ging doen wat hem gezegd werd. De man zag hem aankomen, smeet de gestolen spullen op de grond, zette het op een lopen en dook met zijn hoofd midden tussen de doorns en de distels, zo ongeveer als varkens dat doen; hij hoopte te kunnen ontsnappen zoals hij gekomen was. De monnik greep hem beet en zei: "Vrees niet, mijn zoon. Want onze vader heeft mij hierheen gestuurd om je eruit te laten." Toen scharrelde hij weer alle vruchten en groenten bijelkaar die de man had weggegooid, laadde die op zijn schouders, deed de poort open en liet hem gaan met de woorden: "Ga in vrede, maar wees in het vervolg niet meer zo stom."
(Een dergelijke legende bestaat ook over de heilige Medard van Noyon. Zijn die hier met elkaar verward geraakt vanwege de naamsgelijkenis der beide heiligen? Medard wordt immers vaak verkort tot Mard.)
3. Onze abt was als een fakkel die het zuiverste licht verspreidde in deze wereld. Zo verjoeg hij herhaaldelijk allerlei kwalen door de geneeskracht van zijn deugden. Zo was er een zekere Nivard die sinds lange tijd aan koorts leed; hij moest constant water drinken om het vuur van zijn ziekte een beetje te temperen. Maar dat had tot gevolg dat hij aan waterzucht begon te lijden. Zijn buik en maag begonnen op te zwellen als een blaas. Uit pure wanhoop over die rotziekte vroeg hij om per voertuig naar de woning van de heilige gebracht te worden. Men tilde hem dus op van zijn bed, legde hem neer op een kar en bracht hem naar de cel van Sint Mars. Hij vroeg hem in alle nederigheid of hij hem de handen op wilde leggen. De heilige knielde in gebed neer voor de Heer, wendde zich toen tot de zieke en begon hem zachtjes over zijn ledematen te wrijven; zo gaf hij hem voor het oog van iedereen zijn gezondheid terug. Men weet zelfs te vertellen dat de hele zwelling waar het lichaam van de patiënt zo van te lijden had, volkomen verdween onder de handen van de heilige man. Er was naderhand helemaal niets meer van te zien. Dit verhaal heb ik van mijn vader, want hij was één van de beste vrienden van die Nivard. Hij zegt dat hij de heilige zelfs een keer persoonlijk heeft ontmoet. Hij moet toen een jongen van een jaar of elf geweest zijn. Hij leed waarschijnlijk aan derde-daagse-koorts. Bevriende mensen brachten hem bij de man Gods. Die was op dat moment al stokoud en stond al met één been in het graf; hij was bijna blind. Terwijl hij hem de handen oplegde, vroeg hij: "Wie is deze jongen? Wie zijn zijn ouders?" Men gaf hem ten antwoord: "Dit kind is uw dienaar Florentius, een kind uit het gezin van Georgius de Senator." Daarop hernam de heilige man: "Moge de Heer je zegenen, jongen, en moge Hij je genezen van je kwalen." Het kind kuste hem de handen en bedankte hem netjes, want hij ging er genezen en wel weer vandaan. Mijn vader verzekerde me later dat hij zijn leven lang geen last meer heeft gehad van deze aandoening.
4. Op 90-jarige leeftijd heeft de heilige man, bezweet en al, de goede strijd gestreden en de loop volbracht; hij had het geloof in God bewaard. Nu ging hij de overwinningskrans ophalen die de Heer voor zijn mensen in petto heeft op de dag van het oordeel. Zijn lichaam werd in grote eerbied gewassen en gekleed in passende kleren; zo werd het begraven in de kapel van het klooster. Dit heilig graf is intussen beroemd geworden door de goddelijke wonderwerken die zich er hebben voorgedaan. Je hoeft alleen maar te kijken naar de drommen noodlijdenden die er naartoe gaan en er getroost en wel weer vandaan komen. Die zieken komen van overal vandaan; zij vinden er niet alleen verlichting, maar niet zelden voelen zij hoe de koortsrillingen waarmee zij kwamen, veranderen in pure gezondheid. Dat komt door de genade van onze Heer Jezus Christus; door wonderen brengt Hij eer aan de graven van de heiligen, nadat Hij er eertijds een paar tot het leven heeft teruggebracht. Aan Hem zij de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen.'
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen