× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 478  Lupus van Troyes

Info afb.

Lupus (ook Leu of Loup) van Troyes, Frankrijk; bisschop; † 478.

Feest 12 januari (met alle heiligen die ooit een reis naar Bretagne hebben ondernomen) & 29 juli.

Hij wordt tegen het eind van de 4e eeuw geboren in een aristocratisch milieu in de Franse stad Toul. Op jonge leeftijd wees geworden, ontvangt hij van een oom een uitstekende opvoeding. Het is Germanus, op dat moment nog hoge ambtenaar in Auxerre (de latere bisschop), die hem uitnodigt om zijn naaste medewerker te worden. Hij  treedt in het huwelijk met Primeniola, een zus van Sint Hilarius van Arles († 449; feest 5 mei). Na zo’n zes of zeven jaar komen de beide echtelieden overeen te scheiden omwille van het evangelie. Daarop schenkt Lupus zijn bezittingen aan de armen en treedt in 424 toe tot de monniksgemeenschap van Lérins.

Deze staat op dat moment nog onder leiding van de stichter-abt Honoratus († 429; feest 16 januari).

Lang is hij daar niet geweest, want reeds twee jaar later wordt hij benoemd tot bisschop van de stad Troyes. Naar het schijnt was hij daar naartoe gegaan om stukken grondbezit die hem nog restten, ten gunste van de armen te verkopen. Tijdens zijn verblijf sterft de plaatselijke bisschop Ursus († 426; feest 26 juli) en prompt wordt hij door de geestelijkheid aangewezen als diens opvolger. Zo wordt hij de achtste bisschop van de stad Troyes. In die functie volhardt hij in zijn verstorven, kloosterlijke levenswijze. Onder zijn uiterst eenvoudige kleding draagt hij altijd een boetekleed. Om de nacht houdt hij een wake in de kerk; en als hij slaapt gebruikt hij een plank als bed.

Drie jaar later wordt hij door de Gallische bisschoppenvergadering als gezel toegevoegd aan Sint Germain van Auxerre († 448; feest 31 jul). Zij moeten de Britse eilanden gaan zuiveren van Pelagiaanse invloeden.

Onderweg logeren beide bisschoppen o.a. te Nanterre bij de ouders van de heilige Geneviève van Parijs † ca 512; feest 3 januari), die op dat moment nog een meisje is dat voor haar ouders de schapen hoedt. De beide prelaten geven haar hun zegen en voorspellen dat er later een grote vrouw uit haar zal groeien, waar God nog veel plezier aan zal beleven. Diezelfde dag nog - aldus het verhaal - neemt Geneviève zich voor haar leven als maagd aan God toe te wijden. Tot op de dag van vandaag wordt zij vereerd als patrones van Parijs.

Voor de verdere gebeurtenissen volgen we het verslag van de Briste kerkhistoricus Beda (†735; feest 25 mei), zoals hij het opschrijft in zijn ‘Geschiedenis van volk en kerk van Engeland’ (1,17):

‘Enkele jaren voor de komst [van legerleider Ambrosius naar Engeland] begon de ketterij van het Pelagianisme het geloofsleven van de Britse Kerk ernstig aan te tasten. Het had zijn intrede gedaan door toedoen van Agricola, de zoon van Severianus, een Pelagiaans prelaat. Natuurlijk verwierpen de Britten dit verderfelijke onderricht dat zich zo tegen de genade van Christus keerde. Maar ze waren niet in staat de redelijk klinkende argumenten behoorlijk te weerleggen. Daarom vroegen ze wijselijk de bisschoppen van Gallië om hulp. Dezen riepen een grote synode bijeen, en zij overlegden wie zij zouden sturen om het geloof daar te ondersteunen. Zij kozen unaniem voor de apostolische bisschoppen Germanus van Auxerre en Lupus van Troyes. Zij moesten de Britten gaan bevestigen in hun geloof aan Gods genade. De twee bisschoppen aanvaardden de opdrachten en adviezen van de Heilige Kerk, en gingen scheep naar de overkant van de zee. Dankzij een gunstige wind waren ze veilig en wel tot halverwege de overtocht vanuit Gallië gekomen, toen zij plotseling werden overvallen door de vijandige tegenstand van duivels. Die waren natuurlijk woedend dat zulke gekwalificeerde mannen het in hun hoofd haalden om de Britten terug te brengen op de weg naar het heil. Zij veroorzaakten heftige stormwinden en veranderden dag in nacht middels inktzwarte wolken. De zeilen werden door de windvlagen aan flarden gescheurd. Hier hadden de zeelui ook geen verweer tegen. Het behoud van de boot hing nu eerder af van gebed dan van zeemanskunst. De leidervan de expeditie, bisschop Germanus, was doodop en uitgeput in slaap gevallen. Het was alsof de storm meende daardoor vrij spel te hebben, zo ging het tekeer. Het schip dreigde volkomen overspoeld te worden door de reusachtige golven. Nu maakten Lupus en zijn gezellen hun leider wakker en smeekten hem angstig met zijn gebeden de elementen tot bedaren te brengen.

De overeenkomst met het evangelieverhaal waar Jezus uit zijn slaap gewekt moet worden om de storm tot bedaren te brengen, is overduidelijk [Vgl.Markus 04,35-41].

Tegenover het dreigende onheil toonde Germanus zich vastberadener dan zij. Hij riep de naam van Christus aan en druppelde wat wijwater op de golven in naam van de Heilige Drie-Eenheid. Intussen bemoedigde hij zijn reisgezellen en spoorde ze aan met hem mee te bidden. God hoorde naar hun roepen en joeg hun vijanden op de vlucht. De storm ging liggen, de wind draaide naar de goede hoek en na een snelle en rustige tocht bereikten ze veilig en wel hun bestemming. Hier kwamen van overal massa’s  mensen aanlopen om de bisschoppen welkom te heten. Het bericht van hun komst was hun al vooruitgesneld, met name door toedoen van hun tegenstanders. Want de bisschoppen dreven bij bezetenen boze geesten uit; en die gaven uiting aan hun angst door te roepen dat zij het waren geweest die de stormwinden ontketend hadden, maar dat zij overwonnen waren door de verdiensten en wondermacht van deze heiligen.

Intussen ging de prediking, de argumentatie en de goedheid van deze apostolische bisschoppen als een lopend vuurtje over het Britse eiland. En dagelijks werd het woord Gods verkondigd, niet alleen in de kerken, maar ook op straat en in het open veld, zodat de katholieken overal werden gesterkt en de ketters op hun fouten gewezen. Met recht dragen zij de eervolle naam van apostelen door hun heilig getuigenis, de waarheid van hun onderricht en de verdiensten van hun deugden. Het merendeel van de bevolking nam hun onderricht ter harte. De verspreiders van de valse leer begonnen steeds meer terrein te verliezen en liepen zich te verbijten als boze geesten die bemerkten dat zij de greep op de mensen kwijt raakten. Na lang aarzelen waagden zij het de heilige mannen uit te dagen; ze verschenen in rijke kledij met schitterende sieraden, toegejuicht door een menigte wezenloze meelopers. In plaats dat zij zich vol schaamte tegenover de mensen die zij onder de duim hadden gehouden, terugtrokken, kozen zij liever voor een krachtmeting. En dan moest je nog maar afwachten of zij bereid zouden zijn hun nederlaag ruiterlijk toe te geven. Er was een enorme mensenmassa op af gekomen, compleet met vrouwen en kinderen, benieuwd hoe het zou aflopen. De twee partijen stonden wat betreft hun houding mijlen ver van elkaar af. Aan de ene kant menselijke aanmatiging, aan de andere kant vertrouwen op God; enerzijds trots, anderzijds bescheiden vroomheid; hier Pelagius, daar Christus. De heilige bisschoppen gaven hun tegenstanders het voordeel om als eersten te mogen spreken. Dat deden ze dan ook, zeer uitvoerig, terwijl ze de tijd en de oren van hun toehoorders vulden met lege woorden. Terwijl de eerbiedwaardige apostelen hun welbespraakte woordenvloed voedden vanuit de bronnen van de apostelen en de evangelisten; ze zetten hun eigen woorden kracht bij met het woord van God, en ondersteunden hun belangrijkste stellingen met citaten uit de Heilige Schrift. De ideeën van de Pelagianen werden volkomen doorgeprikt, en hun leugens aan het licht gebracht. Ze zagen geen kans zich te verdedigen en moesten tenslotte hun dwalingen wel toegeven. De aanwezigen fungeerden als rechter; ze konden maar ternauwernood afgehouden worden van gebruik van geweld, en onderstreepten hun eindoordeel met toejuichingen.’

Nu volgen er enkele wonderdadige genezingen door Germanus. Samen zorgen de beide bisschoppen ervoor dat de Britten een veldslag winnen door de strijdkreet ‘Hallelujah’ aan te heffen, en ze keren naar huis terug. Waarschijnlijk zijn de twee (op de terugweg?) ook door Bretagne gekomen. Dat zou althans verklaren, waarom zij op meerdere plaatsen in Bretagne vereerd worden.

Overigens had deze missie blijkbaar niet het gewenste resultaat. Immers twintig jaar later werd Sint Germanus er nog eens heen gezonden, nu in gezelschap van bisschop Severus van Trier († ca 455; feest 15 oktober); hij was een leerling van Lupus.

Na terugkomst toont Lupus zich een ijverige herder voor zijn kudde. Maar de wind draait, als hij Attila uitgeleide doet. Deze gevreesde Hunnenhoofdman droeg de bijnaam ‘Gesel van God’. Als een vernietigende horde sprinkhanen trrok hij aan het hoofd van afschrikwekkend leger plunderend en moordend door het Gallische land. Tot hij tegen een aantal nederlagen aanliep. Maar dat verhinderde hem niet op zijn terugtocht naar het oosten weerloze boerderijen, gehuchten, dorpen en steden aan te vallen. En zo staan ze plotseling voor de armzalige muren van de stad Troyes. Je kan nauwelijks van muren, versterkingen of welke verdediging dan ook spreken. De bewoners wachten rillend van angst de dingen af die komen gaan. Zo niet bisschop Lupus. Hij roept de hele bevolking bij elkaar in de kerk en organiseert een boeteviering. Zelf bidt hij urenlang met gespreide armen naar de hemel. Tenslotte kleedt hij zich in vol bisschopsornaat met tabberd, mijter, staf en ring, verzamelt alle geestelijken om zich heen, geeft  zijn diaken Nemorius († 451; feest 7 september) het evangelieboek in handen waarvan de kaft met goudbeslag is versierd en trekt zo in processie de stad uit Attila tegemoet. Zodra Hunnenaanvoerder de stoet ziet aankomen geeft hij zijn mannen bevel erop in te houwen. Nemorius en zeven gezellen sneuvelen. Maar onverschrokken schrijdt de bisschop voort. Attila is daar zo van onder de indruk dat hij de prelaat een audiëntie toestaat. Met al zijn waardigheid staat de bisschop voor de veldheer: “Met welk recht richt u in onze streken dood en verderf aan?” “Ik ben Attila, koning van de Hunnen en Gesel Gods.” “Als u inderdaad Gods gesel bent, sla dan toe, zoveel als Degene die u zendt u toestaat.” Dit antwoord is zo verrassend dat de Hun zijn soldaten bevel geeft de wapens weg te doen. Volgens de legende wil Lupus nu zo vlug mogelijk van deze vijand af. Hij leidt hem door de stad, maar in een wolk van nevel zodat hij en zijn soldaten geen moment weten waar ze lopen.

De verteller van dit verhaal verwijst naar een soortgelijk wonder dat verteld wordt over de profeet Elisa. Hij verblindde een vijandig leger en leidde het naar Samaria, waar het op een groot gastmaal werd onthaald!

[Vgl. 2 Koningen 06,18-23]

Een dergelijk wonder zou zich herhaald hebben voor de poorten van Rome door toedoen van paus Leo († 461; feest 11 april). Sindsdien wordt er gezegd dat de schrikwekkende Hunnenkoning Attila alleen door een leeuw (Leo) en een wolf (Lupus) getemd kon worden.

Lupus begeleidt het vijandelijke leger tot over de Rijn en keert terug naar zijn stad. Maar daar is de stemming intussen tegen hem gekeerd. Men weet niet wat men denken moet van de relatie tussen Attila en hun bisschop. Speelden zij onder één hoedje? Vanwaar anders die bijzondere behandeling van die Hunnenkoning die toch algemeen gevreesd was om zijn wreedheid…? Lupus ziet zich genoodzaakt zijn toevlucht te zoeken in de stad Mâcon. Daar verricht hij verschillende wonderbaarlijke genezingen. Uiteindelijk kan hij naar Troyes terugkeren. Even buiten de stadbouwt hij het klooster St-Martin-ès-Aires. Eén van zijn leerlingen daar is de latere bisschop van Trier, Severus.

Deze Severus zou als gezel meegestuurd worden met Sint Germanus van Auxerre op diens tweede reis naar de Britse eilanden.

Na een ambtsperiode van tweeënvijftig jaar sterft bisschop Lupus.

Verering & Cultuur

Hij wordt begraven in de door hem gebouwde kloosterkerk van St-Martin-ès-Aires. Daar moeten zich de wonderlijke taferelen hebben afgespeeld die de geschiedschrijver Gregorius van Tours († 594; feest 17 november) ons vertelt in zijn boekje ‘De Glorie van de Belijders’.

‘Iedereen weet dat bisschop Lupus begraven ligt in Troyes, een stad in de Champagne. Een man uit de buurt, een zekere Maurus, had een slaaf die hij zo slecht behandelde dat deze zijn toevlucht zocht in de kerk van Lupus. Heer Maurus was woedend en zat hem op de hielen. Hij betrad de kerk, maar niet om neer te knielen voor een gebed, nee, hij begon de heilige op alle mogelijke manieren te vervloeken: “Jij daar, Lupus, denk jij die slaaf van mij te kunnen stelen? Door jouw schuld kan ik hem niet de straf geven die hem meer dan toekomt.”

Iemand die zijn toevlucht nam tot het altaar in de kerk had asielrecht en was onschendbaar.

Vervolgens greep hij zijn slaaf vast en begon hem in de richting van de buitendeur te slepen. Onderwijl schreeuwde hij: “Vandaag steekt die Lupus vanuit zijn graf geen vinger naar je uit om jou uit mijn handen te redden.” Maar hij had dat nog niet geroepen of de tong die zulke vreselijke verwensingen de heilige naar het hoofd had geslingerd, verstijfde in zijn mond door goddelijk ingrijpen. De man kreeg het op zijn heupen en begon de hele kerk door te dansen, waarbij hij niet in staat was menselijke geluiden voort te brengen: hij loeide als een wild beest. Toen dit alles aan zijn personeel werd bericht, kwamen zijn mensen hem halen, grepen hem vast en brachten hem naar zijn huis. Zijn vrouw deed vele schenkingen aan de kerk, maar desondanks stierf de man drie dagen later onder heftige pijnen. Toen hij eenmaal goed en wel gestorven was, kwam zijn vrouw haar schenkingen weer allemaal terughalen. Die slaaf was voortaan een vrij man.’

[GTC.1988p:72]

Rond 890 wordt Sint Lupus overgebracht naar de pas gebouwde Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in het centrum van de stad. Vanaf dat moment zal de kerk bekend staan als de St-Lupusabdij. Tijdens de Franse Revolutie zijn zijn relieken goeddeels verloren gegaan.

Er is een eilandje St-Loup in de Loire te Artaix. Hij is patroonheilige van Bergesserin, Dracy-St-Loup, en St-Loup-de-la-Salle, alle gelegen in Midden-Frankrijk. In Dracy-St-Loup werden de pelgrims tijdens het uitspreken van de gebeden omhangen met de ketting die gebruikt werd om de deuren van de klokkentoren af te sluiten. Men geloofde dat het hielp tegen kinderziekten, kolieken en allerhande pijnen.

Hij was in vroeger tijden ook de patroon van de Bretonse plaats Lanloup (Côtes-du-Nord), maar daar is hij vervangen door zijn naamgenoot van Sens († 623; feest 1 september).


Bronnen
[Bdt.1925; Gby.1991p:536; Ggd.1911p:33.46.65; Gri.1974p:297; GTC.1988p:66; Ha3.1839p:164; Pra.1988:16.17; Rge.1989; Rgf.1991; Roy.1986p:39-40.46.194; RR2.1640»07.29; S&S.1989; Tou.1995p:187; Toy.1991; Dries van den Akker s.j./2010.02.11]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen