× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contactzoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† ca 275  Sabina van Troyes met Sabinianus

Sabina (ook Savina) van Troyes, Frankrijk; belijder tezamen met haar broer, de martelaar Sabinianus († 270); † ca 275.

Feest 29 januari (met Sabinianus) & 29 augustus & 1 september (bisdom Troyes) & (22 november?[014]).

Geschiedenis

Zij was afkomstig van het eiland Samos. Het verhaal begint bij haar broer, Sabinianus. Op een dag las hij het psalmvers "Neem weg van mij Heer, met hysop mijn zonden; was mij en ik zal witter worden als sneeuw" (Psalm 51). Dit zou het begin geweest zijn van zijn bekering tot het christendom. Hij kwam daardoor in conflict met zijn heidense vader, Sabinus. Hij vertrok van huis, doorkruiste Griekenland, Dalmatië en Italië om uiteindelijk in Troyes uit te komen. Daar zou hij van Sint Patroclus het doopsel hebben ontvangen. Toen braken de christenvervolgingen uit onder keizer Aurelianus. Omdat hij zijn geloofsgenoten tot steunen toeverlaat was, werd ook hij opgepakt en in de gevangenis geworpen. Daar wist hij door zijn overtuigende levenswijze de twaalf gevangenbewaarders allen tot Christus te bekeren! Dat kwam hun op de doodstraf te staan. Sabinianus moest eerst een aantal afschuwelijke martelingen ondergaan, vooraleer ook hij de geest gaf.

De plaats waar hij begraven werd, groeide al snel uit tot een bedevaartsplaats. Zo kreeg de weduwe Syra daar op haar gebed haar gezichtsvermogen terug.

Na enige tijd ging verliet ook zijn zus Sabina het ouderlijk huis om in gezelschap van haar zoogzuster Maximiniola naar haar broer op zoek te gaan. Te Rome ontving zij het doopsel uit handen van de latere paus Eusebius. Daarna vervolgde zij haar weg tot in Troyes. Haar ouders waren nog geen christen en zij wilde proberen ze daartoe over te halen. Bij haar aankomst hoorde ze hoe Sabinianus zojuist omwille van Christus de marteldood had ondergaan. Ze was trots op hem. En ze bad dat zij bij hem in de hemel mocht zijn. Het verhaal zegt dat ze na haar gebed in vrede stierf.

Legende

[Naar Jacobus de Voragine "Legenda Aurea' 29 augustus]

Sabinianus en Sabina waren kinderen van Sabinus. Dat was een nobel man, maar een heiden. Hij kreeg zijn zoon Sabinianus bij zijn eerste vrouw en zijn dochter Sabina bij zijn tweede. Hij had de twee dus naar zichzelf genoemd.

Jacobus de Voragine plaatst dit verhaal op 29 augustus, de feestdag van Sabina. Maar voor hij over hij vertelt, wil hij eerst de wonderlijke lotgevallen verhalen van haar broer Sabinianus.

Nu gebeurde het dat Sabinianus eens uit psalm 51 de regels las "Besprenkel mij met hysop, dan zal ik gereinigd worden; was mij, dan word ik witter dan sneeuw." Hij had graag willen weten waar dat op sloeg, maar hij was niet in staat de betekenis van deze woorden te achterhalen. Toen trok hij zich in zijn kamer trok, zat in zak en as en zei dat hij liever ter plekke dood bleef dan dat hij de betekenis van deze woorden niet kon vatten. Toen verscheen hem een engel: "Je hebt geen reden zo dodelijk bedroefd te zijn, want je hebt genade gevonden bij God. Als je eenmaal de doop hebt ondergaan, zul je witter zijn dan sneeuw; dan zul je begrijpen waarnaar je nu zo wanhopig vraagt." En de engel verdween. Sabinianus was door die verschijning volkomen op zijn gemak gesteld. Sindsdien weigerde hij ook nog maar voor één keer de afgoden te vereren. Daarmee haalde hij zich wel allerlei straffen van zijn vader op de hals; die verweet hem herhaaldelijk: "Omdat jij zo nodig onze goden voor het hoofd wil stoten, lijkt het mij beter dat je alleen aan je eind komt; anders konden wij met z'n allen nog wel eens in jouw ondergang worden meegesleept." Zo komt dat het dat hij van huis wegvluchtte en in de stad Troyes terecht kwam. Bij de rivier de Secana bleef hij staan en bad tot God dat hij met het water uit deze rivier gedoopt mocht worden. Zo ontving hij het doopsel. Nu sprak de Heer tot hem: "Nu heb je dus eindelijk gevonden waarnaar je al die tijd op zoek bent geweest." Bij die gelegenheid zette onder het uitspreken van een gebed hij zijn staf rechtop in de grond. Op hetzelfde moment kwam er blad en bloesem aan. Al het volk dat erbij stond, was getuige van dit wonder. met als gevolg dat zich elfhonderdacht mensen tot het geloof bekeerden.

Toen keizer Aurelianus dat hoorde, stuurde hij er een troep soldaten op af om hem te pakken te krijgen. Maar toen ze bij hem kwamen, was hij juist in gebed; niemand durfde hem daarbij te na te komen. Nu zond de keizer er een nog groter stel op af. Maar toen die hem zo in gebed zagen, begonnen ze spontaan mee te bidden. En toen hij daaruit opstond, zeiden ze hem: "De keizer wil u graag te zien krijgen." Hij ging dus met hen mee. Maar toen bleek dat hij weigerde te offeren, gelastte de keizer hem aan handen en voeten vast te binden, waarop hij hem met ijzeren stangen liet afranselen. Waarop Sabinianus reageerde: "Voer mijn folteringen maar op zoveel u wilt..." Toen liet de keizer hem midden in stad op een schavot vastbinden; daaronder werd in olie gedrenkt brandhout opgestapeld. Zo liet hij hem levend verbranden. Maar de keizer zag hoe hij midden in de vlammen rechtop stond te bidden. En van schrik viel hij voorover op zijn gezicht. Toen hij weer opgestaan was, sprak hij: "Jij, monsterlijk wezen. Heb je niet genoeg aan de zielen die je op een dwaalspoor hebt gebracht. Of wil je met je toverkunsten ons ook soms in de war brengen?" Waarop Sabinianus antwoordde: "U zult zien dat door mij vele zielen en misschien u zelf ook wel tot het geloof zullen komen." Maar de keizer lasterde de naam Gods. De volgende dag liet hij Sabinianus aan een paal vastbinden zodat er pijlen op hem afgeschoten zouden kunnen worden. Maar de pijlen bleven links en rechts van hem gewoon in de lucht hangen zonder dat er ook maar één was die hem deerde. De dag daarna kwam de keizer naar hem toe: "Nou, waar is nou je God? Laat Hij maar komen om je van die pijlen te verlossen." Op datzelfde moment kreeg de keizer een pijl in zijn oog en was blind. De keizer was witheet van woede en liet hem opnieuw in de gevangenis opsluiten om hem de volgende dag te kunnen laten onthoofden. Daar begon Sabinianus in zijn gebed te vragen of de Heer hem nog een keer naar de plek van zijn doop wilde brengen. En zie, de boeien vielen van hem af, de deuren gingen vanzelf open en hij ging midden tussen de soldaten door naar de plek van zijn doop. Toen dit de keizer ter ore kwam, droeg hij de soldaten op er onmiddellijk achteraan te gaan en hem het hoofd af te slaan. Maar toen Sabinianus de ruiters op zich af komen, liep hij over het water, alsof hij over de rotsen liep, naar de plaats van zijn doop. Ook de soldaten staken de rivier over, maar schrokken ervoor terug hem te doden. Daarom zei hij tot hen: "Toe maar, en breng iets van mijn bloed naar de keizer. Hij zal er weer ziende van worden en er Gods kracht door leren kennen." Zo werd hij onthoofd. Hij raapte zelf zijn hoofd op en liep er nog negenenveertig passen mee. De keizer bestreek zijn ogen met het bloed van de heilige, waardoor hij onmiddellijk weer gezond werd. Hij zei: "Waarlijk goed en groot is de god der christenen."

Een vrouw die al veertig jaar blind was, ving deze woorden op en liet zich naar de plek dragen waar Sabinianus gestorven was. Daar deed zij haar gebed en kreeg ter plekke haar gezicht terug. Sabinianus onderging het martelaarschap in het jaar des Heren 270 op 24 januari. Zijn geschiedenis hebben we op deze dag verteld om verband te kunnen leggen met het verhaal van zijn zus die op deze dag wordt gevierd.

Want Sabinianus' zuster Sabina huilde elke dag weer opnieuw om haar broer. En met hart en ziel bad zij voor hem tot haar afgoden. Nu verscheen haar in de slaap een engel met de woorden: "Sabina, huil niet langer, maar wees bereid om alles wat je hebt achter te laten; dan zul je je broer weer terugvinden. Hij staat intussen in hoog aanzien." Toen zij wakker werd, zei ze tot haar zoogzuster: "Vriendinnetje van me, heb jij het ook gehoord?" Zij antwoordde: "Zeker, mevrouw, ik zag iemand met u praten, maar wat hij zei kon ik niet verstaan." Sabina zei toen: "Beloof je me niet te zullen verraden?" Waarop zij zei: "Liefste mevrouw, dat zal ik nooit doen. U moet natuurlijk doen wat u behaagt, als u zich maar niet van het leven berooft." Zo maakten zij zich de volgende dag reisvaardig en gingen op weg. Haar vader heeft haar overal laten zoeken, maar toen hij haar niet vond, hief hij zijn handen ten hemel met de bede: "Heer God in de hemel, als u inderdaad een machtige God bent, dan mag u de afgoden vernietigen die niet in staat zijn gebleken mijn kinderen te behoeden." Op datzelfde moment verbrijzelde God alle afgodsbeelden onder luide donderslagen. Velen die daar getuige van waren, namen het geloof aan.

Intussen was Sabina in Rome aangekomen, waar ze zich door paus Eusebius liet dopen. Zij bleef er vijf jaren en wist genezing te bieden aan twee blinden en twee lammen. Eens verscheen haar 's nachts een engel in de slaap met de woorden: "Sabina, hoe komt het dat je alle goederen achter je hebt gelaten en toch hier zit te genieten van een gemakkelijk leventje? Sta op en ga naar de stad Troyes. Daar zul je je broeder terugvinden." Sabina stond onmiddellijk op en zei tot haar dienstmeisje: "Wij kunnen hier niet langer blijven wonen." Maar het dienstmeisje zei: "Maar mevrouw, waar wilt u dan naartoe? Waarom bent u erop uit om ergens in een vreemd land te sterven, terwijl hier toch talloze mannen naar uw hand dingen?" Waarop Sabina zei: "God zal ons wel de weg wijzen." Ze nam een gerstebrood mee en zo ging ze richting Ravenna. Ze ging er het huis van een rijke matrone binnen, waar ze juist in de rouw waren, omdat de oudste dochter was overleden. Toen zij dus om onderdak vroeg, antwoordde één der dienstmeisjes: "Maar mevrouw, hoe kunt u uitgerekend op dit moment om onderdak vragen: de dochter van meesteres is juist gestorven. Het hele huis is één groot verdriet." Maar Sabina zei: "Als ik hier iets over te zeggen heb, wil ik niet dat ze doodgaat." Ze ging dus het huis binnen, nam het meisje bij de hand en richtte het op. Op slag was het weer gezond. Toen verzocht men haar voorgoed bij hen te blijven, maar dat wou ze niet. En zo trok ze verder naar Troyes. Toen zij de stad tot op een mijl genaderd waren, sprak ze tot haar dienstmeisje: "Laten we hier eventjes uitrusten." Op dat moment kwam er uit de stad een edelman op haar toe - Licerius heette hij: "Waar komt u vandaan?" Daarop antwoordde Sabina: "Ik kom hier uit de stad." En hij vroeg: "Waarom probeert u mij iets voor te liegen. Ik kan zo aan uw tongval horen dat u een vreemdeling bent." Zij zei daarop: "Dat klopt, meneer, ik ben inderdaad een vreemdelinge. Ik ben op zoek naar mijn broer Sabinianus. Die ben ik al een eeuwigheid uit het zich verloren." Nu zei de man: "Degene die u zoekt, is nog niet zo lang geleden omwille van Christus onthoofd. Dit is uitgerekend de plek waar ze hem hebben begraven." Toen viel Sabina daar op haar knieën en bad: "Heer, u hebt mij tot hier toe in reinheid bewaard. Ik zou u willen vragen dat ik niet meer van die moeilijke wegen hoef af te leggen; laat mij van deze plek nooit meer weg hoeven gaan. Wel wil ik bidden voor mijn dienstmeisje; zij heeft omwille van mij veel moeten doorstaan. Sta mij toe mijn broeder te mogen zien in uw rijk, waar dat mij hier op aarde niet vergund geweest is." Toen zij uitgebeden was, voer haar ziel op naar God. Toen begon haar dienstmeisje bitter te huilen, want ze had niets waarmee ze het lijk kon begraven. Maar de edelman stuurde boodschappers naar de stad met de mededeling dat iedereen de stad moest verlaten en hiernaartoe komen om de vrouw uit den vreemde te begraven. Inderdaad verlieten ze allemaal de stad om de haar een eervolle begrafenis te geven.

Verering & Cultuur

Rond 640 werd op initiatief van bisschop Ragnegisel, die een grote verering voor haar had, ter ere van haar in de nabijheid van Troyes een kerk gebouwd.


Bronnen
[000»sys;101; 101a;102;106;107; 183»Savina;365p:17.4; Dries van den Akker s.j./2007.07.14]

© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen

VoorwoordHoe wordt men heilig?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen