×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Margarita (ook Fiere Margriet, Margarita Lovania, Margrit, Margaretula of Margaritha) van Leuven (ook van Löwen), België; martelares; † 1225.
Feest 2 september.
Zij werd in het begin van de 13e eeuw - waarschijnlijk in het jaar 1207 - te Leuven geboren, en was afkomstig uit een armelijk milieu. Op haar achttiende werkte zij als dienstertje in herberg 'Sint Joris' aan de Holstraat; deze werd gedreven door haar oom Amandus. Hij ontving er vooral pelgrims. Toen oom en tante besloten bij de cisterciënzers in te treden, verkochten zij hun herberg. Margriet gaf te kennen dat zij in wilde treden in de orde van de cisterciënzerinnen, indertijd ook wel naar hun stichter 'bernardinen' genoemd.
Maar op de vooravond dat de herbergier zijn woning zou verlaten, klopte er een groepje van acht pelgrims aan met de vraag of zij onderdak konden krijgen. Omdat alle drank al het huis uit was, werd Margriet er met een kruik in de hand op uit gestuurd om ergens iets voor de kerels te halen. Zij bleken echter verklede bandieten die precies op de hoogte waren van de situatie. Zij wisten dat er geld in huis moest zijn en maakten van de afwezigheid van het meisje gebruik om de herbergier en zijn vrouw te vermoorden en de zaak leeg te plunderen. Toen het dienstmeisje bij terugkomst de afschuwelijke waarheid ontdekte, werd zij buiten de stad gesleurd, verkracht en met een priem om het leven gebracht. De schurken gooiden haar lijk in de Dijle. Dit alles speelde zich af op 2 september 1225.
Een paar dagen later werd zij door vissers in het water aangetroffen, met nog een stuk van de kruik in haar hand. Zij borgen haar lichaam en begroeven het op de oever, maar gaven er geen bekendheid aan, omdat zij vreesden dat zijzelf dan de schuld zouden krijgen. Voorbijgangers meenden een wonderbaar licht boven die plek te zien. Daarom werd zij weer opgegraven en bijgezet in een houten kapelletje naast de grote Sint-Pieterskerk.
Honderd jaar later werd dit verhaal door een monnik wat opgesmukt en vroom verfraaid. Hij vertelde dat het lijk van Margriet in het water niet zonk, maar door vissen omhoog werd gehouden. Zo dreef het tegen de stroom in naar Leuven terug. Op dat moment verbleef hertog Hendrik van Brabant op de Keizersberg. Die nacht werd zijn aandacht getrokken door een wonderlijk schijnsel boven het water en gezang van engelen aan de hemel. Zo keerde Margriet terug naar Leuven, plechtig begeleid door een processie van de hertog en zijn vrouw, en al de burgers van de stad.
Verering & Cultuur
Niet lang na haar dood werd haar leven op schrift gesteld door de cisterciënzer monnik Caesarius, prior van klooster Heisterbach († 1240); hij stond in nauwe betrekking met het Brabantse cisterciënzerklooster Villers even ten zuiden van Brussel. Dat was het klooster waar oom Amandus had willen intreden.
Caesarius weet nog te vertellen dat Amandus en zijn vrouw na hun dood verschenen aan een monnik van Villers. Deze vroeg hun waar zij zich bevonden. Zij antwoordden, dat ze de volmaakte heerlijkheid nog niet bereikt hadden. Daarop vroeg de monnik naar het meisje. Waarop de verschijningen zeiden: "Al wat wij aan genade ontvangen hebben, danken we aan de verdiensten van Margriet. Wij durven zelfs niet op te zien naar de heerlijkheid waarin zij zich bevindt." En Caesarius besluit: "Zie je nu hoeveel eenvoud en schuldeloos leven bijdragen tot de marteldood?"
In 1540 werd de houten kapel vervangen door een van steen. In de Sint-Pieterskerk staat haar levensverhaal afgebeeld op vijf schilderijen van Pieter Jozef Verhagen (ca 1760). Boven een zij-ingang is er een borstbeeldje van haar aangebracht. In de stad is op de plaats van het misdrijf sinds kort een beeld van Margriet geplaatst: zij is naakt afgebeeld op haar rug boven op de stroom van het water; het maakt eerder een erotische dan piëteitvolle indruk.
Zij is patrones van horecapersoneel en wordt afgebeeld als jong dienstmeisje met kruik.
In 1948 publiceerde de toen 21-jarige Michel van der Plas zijn tweede gedichtenbundel ‘Als ik koning was’.
Daarin vinden we een gedicht op ‘Fier Margrieteken’:
Ik stond aan de grijze Deyle,
de winterstorm joeg langs het pad,
het water was hoog en het stroomde
alsof het geen rust meer had.
Ik dacht: op een dag als deze
is Margrieteken uitgegaan,
op een dag als deze heeft zij
oog in oog met haar dromen gestaan.
En ik liep langs de stroom in de schemer
en vond een witte lap in het riet
en opeens wist ik alles weer wat er
gebeurd is aan fiere Margriet.
Ik zag haar het pad afkomen
met de houten kan voor de wijn;
de rivier stroomde snel alsof hij
voor donker thuis wilde zijn.
Fier Margrieteken zag naar de Deyle,
toen bad ze: O God,laat mij
als een stroom van liefde worden,
de zee van extase nabij.
Fier Margrieteken zag naar het nederig,
nederig buigend riet,
toen bad ze: Leer mij berusten
als mijn halm de lente niet ziet.
Fier Margrieteken voelde de stormwind,
toen bad ze: O God, als het moet,
leer mij mijn dromen vergeten
als de storm van het kwaad er door woedt.
Toen werd de Deyle grijzer,
het riet boog zich dieper door,
en de winterwind joeg feller,
maar zij fluisterde aan Gods oor.
Een rivier komt in de zee uit,
het riet zoekt de lucht, omhoog,
de wind heeft de hele aarde,
maar zij keek recht in Gods oog.
Hier, uit de wilde struiken,
moet de man toen gesprongen zijn,
hier moet hij haar hebben gegrepen,
hier moet zij vernederd zijn,
en hier moet zij betast zijn,
bekoord, gepijnigd, gekweld -
ik sta aan de stroom en huiver,
zo ben ik ook gekweld.
En hier moet zij hebben geweigerd,
hier moet zij hebben geschreid;
ik sta in de storm en ik aarzel:
ik was bereid.
En hier moet zij gedood zijn
en geworpen tussen het riet;
ik kniel voor het riet en ik weet het:
ik was zo moedig niet.
In het tijdschrift Extaze 2012/2 verscheen van Renée van Riessen een gedicht op Fiere Margriet:
FIERE MARGRIET
Jouw lichaam gestrekt. Getekend, maar zwevend
boven de vijver waar moeders verstrooid
een luier loslaten die wolkt in het water
hier drijft op wolken jouw hoofd.
Jouw lichaam, gestrekt. Zo werd het gevonden
aangespoeld in een hoek van de tijd
doorzichtig en glanzend, je jurk was vergaan
en je keel onwerkelijk rood.
Wie lieten jou zinken in de rivier?
Stof moest je worden, eerst je gezicht
dan je vingers, ten slotte je haar
naar de bodem, dwarrelend aas
totdat je terugkwam, stroomopwaarts getrokken:
een reis naar de stad op de rug van een vis.
Je zwaaide, zegt men - er vielen veel sterren
je handen leken verlicht.
-2-
Nu ben je dat beeld waar ze struikelen, landen
de zatte student, de verlegen zanger
of zwerver die buiten overnacht
en uitrust bij jou. In de morgen
wandelen moeders met kleuters in halfslaap
terug naar de bron, waar water ritselt
en prrr, sssjj – speelt met geluiden van ooit,
toen ze wasten in teilen
een spons langs je rug streek
en mama je mompelde
mama – hier waar jij ligt
op straat, de seizoenen doorstond
en regen verdroeg en de wind
met je lichaam liet schrijven
in omgekeerd schrift dat de gevels verstaan:
elk die hier aanspoelt mag blijven
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen