× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† ca 566  Nicetius van Trier

Info afb.

Nicetius (ook Niketius of Nizier) van Trier, Duitsland; bisschop; † ca 566.

Feest 1 (bisdom Trier: tezamen met Ludwin) & 3 oktober (Trier) & † 5 december.

Naar men aanneemt werd hij geboren in de Franse stad Limoges. Soms vindt men 526 als zijn vermoedelijke geboortejaar, maar dat kan niet juist zijn, gezien het tijdstip waarop hij bisschop wordt. Dat moet minstens twintig jaar eerder liggen. Hij kreeg zijn opvoeding in het plaatselijk benedictijnenklooster, waar hij ook abt werd. Vandaar werd hij geroepen tot het bisschopsambt te Trier.
Energiek nam hij de noodzakelijke reorganisatie van zijn bisdom ter hand. Hij ijverde voor een geestelijke vernieuwing onder de geestelijken en de gewone gelovigen, bevorderde het kloosterleven en herbouwde vele kerken; zo liet hij Italiaanse bouwmeesters overkomen om de Domkerk te restaureren.
Hij wordt geroemd als een man van plicht en gerechtigheid.

Ook zijn houding jegens de Frankische koningen Chlotarius I (of Lotharius: 497-561) en Theudebert I (534-560) was onverschrokken en standvastig. Hij riskeerde met open vizier conflicten met hen door hun hun zedeloze levenswandel onder ogen te brengen. De laatste van de twee stuurde hem dan ook rond 560 in ballingschap, maar hij werd weer teruggehaald door koning Sigebert I (535-575).
Hij nam deel aan een aantal bisschoppensynoden en stond in briefcontact met de Longobardische koningin Chlodeswind, en met keizer Justinianus I († 565; feest 14 november). Naast dit alles zette hij zich ook in voor de fruit- en wijnbouw in het Moezeldal.

Gregorius van Tours over Nicetius

De geschiedschrijver en bisschop, Sint Gregorius van Tours († 594; feest 17 november), wijdt in zijn boekje 'Het Leven van de Vaderen' een apart hoofdstuk aan hem. In een breedsprakige inleiding vertelt hij dat hij zijn gegevens ontleent aan Sint Aredius († 591; feest 25 augustus); hij was een leerling van Sint Nicetius, werd door hem opgenomen in de geestelijke stand en zou hem later als abt in Limoges opvolgen.

In zijn 'Geschiedenis van de Franken' vertelt Gregorius hoe dat in zijn werk is gegaan:
'In die tijd was Nicetius, een man van grote heiligheid, bisschop van de stad Trier. Zijn mensen zagen in hem een buitengewoon welbespraakte prediker; daarnaast was hij wijd en zijd beroemd om zijn wonderen en goede werken. Hij merkte de jonge Aredius op tussen de jonge mannen aan het hof van koning Theudebert. Hij bespeurde goddelijke kwaliteiten in het gezicht van de jongen en zei hem dat hij hem moest volgen. Zo verliet Aredius het hof en voegde zich bij Nicetius.

Blijkbaar resideerde Theudebert in Trie

Samen gingen zij naar de kluizenaarswoning van de bisschop en spraken over de dingen die God aanbelangen. De jonge Aredius vroeg of de bisschop zijn leraar wilde zijn, vooral in de heilige Schrift en of hij hem wilde corrigeren wanneer hij fouten maakte. Hij blaakte van ijver voor de studies. Na enige tijd te hebben doorgebracht bij bisschop Nicetius ontving hij de tonsuur. Op een moment dat de geestelijken psalmen zongen in de kathedraal kwam er een duif vanuit de zoldering naar beneden vliegen, beschreef enige cirkels rond Aredius en streek vervolgens neer op zijn hoofd. In mijn ogen was dit een duidelijk teken dat hij vervuld was van de Heilige Geest. Hij was in verlegenheid gebracht door het gebeurde en probeerde de duif te verjagen. Hij fladderde even rond en daalde toen weer op hem neer, eerst op zijn hoofd en toen op zijn schouder. Dit gebeurde niet alleen in de kathedraal, want toen Aredius terugging naar de kluzienaarswoning van de bisschop, bleef de duif bij hem. Dit gebeurde dagen achtereen tot grote verbazing van bisschop Nicetius.'
[GTF.1974 boek X c.29]

Terug naar de inleiding op het hoofdstuk over het leven van Sint Nicetius in 'Het Leven van de Vaderen'. Daar onderstreept Gregorius Aredius' geloofwaardigheid:
'Ik geloof niet dat hij zich kon vergissen, want in de tijd dat hij mij dit alles vertelde, gaf hij blinden het gezicht, deed hij lammen lopen, wist bezetenen tot rede te brengen door bij hen duivels uit te drijven die hen het leven zuur maakten. En het ligt ook niet voor de hand dat hij zich in wolken van leugens wenste te hullen, temeer daar hij vaak door God tegen de regen uit wolken werd beschermd, terwijl zijn reisgenoten doornat werden. Kortom, als je aan hem als getuige wilt twijfelen, kan je net zo goed aan Gods weldaden twijfelen. Welnu, deze priester zei van onze bisschop: "Toegegeven, broeder, dat ik veel over Nicetius gehoord heb via anderen, maar nog meer heb ik met mijn ogen gezien; of ik heb het van hem zelf, hoewel het een hele kunst was iets aan hem te ontfutselen. Zo heeft hij me een aantal dingen toevertrouwd die God door hem gedaan heeft; hij ging er helemaal niet prat op, integendeel, hij sprak er nooit over zonder tranen en terughoudendheid. Dan zei hij: "Ik wil je een paar dingen onthullen, mijn veelgeliefde zoon, zodat je iets hebt om in de onschuld van je hart over te mediteren. Want niemand is waardig te reiken tot de weldaden van God, 'als zijn handen niet schoon zijn en zijn hart niet zuiver', zoals David zingt [Psalm 24,04]. Dit gezegd zijnde begon hij met zijn verhaal.

1
Bisschop Nicetius was vanaf zijn geboorte voorbestemd voor het leven van een geestelijke. Meteen na zijn geboorte namelijk constateerde men dat zijn hoofd volkomen kaal was, zoals altijd bij pasgeborenen, maar hij had een krans van kleine krulletjes, precies als de tonsuur bij een geestelijke. Daarom besteedden zijn ouders de grootste zorg aan zijn opvoeding, leerden hem lezen en schrijven en vertrouwden hem toe aan de abt van een klooster. Daar betoonde hij zich zo toegewijd aan de Heer dat hij na het overlijden van de abt diens opvolger werd. Bij de uitoefening van zijn functie had hij zoveel aandacht voor de vorming en verbetering van zijn broeders dat hij hun niet alleen verbood verkeerde dingen te doen, maar zelfs foute dingen te zéggen. Hij zei dan: "Mijn geliefden, wij moeten grapjes en alle beuzelarijen vermijden. Juist zoals wij ons lichaam voor de Heer in alle zuiverheid moeten bewaren, zo moeten we nooit onze mond open doen, tenzij om God te loven. Er zijn namelijk drie klippen waarop de mensen kunnen stranden: het denken, het spreken en het handelen. Daarom, mijn veelgeliefden, vermijd lichtzinnigheid, kwaadsprekerij en daden die nog erger zijn." Met dergelijke en andere vermaningen probeerde hij zijn broeders uit te zuiveren en God waardig te doen zijn.

Hij was ook zeer gezien en gerespecteerd bij koning Theuderik.

Theuderik I (511-534).

Dat kwam, omdat hij hem herhaaldelijk zijn zonden en misdaden onder ogen bracht met de bedoeling hem door zijn berispingen te verbeteren. Vandaar dat de koning hem, toen de bisschop van Trier gestorven was, tot diens opvolger benoemde.

Dit moet hebben plaats gevonden in 527. In het hoofdstuk over Gallus van Clermont († 551 of 553; feest 1 juli) elders in ditzelfde boek 'De Levens van de Vaderen' geeft Gregorius een iets andere versie: 'In die tijd stierf bisschop Aprunculus van Trier. De geestelijken van de stad kwamen in vergadering bijeen en wendden zich tot koning Theuderik met de vraag of ze Sint Gallus als bisschop konden krijgen. De koning antwoordde: "Ga maar terug en zoek een ander, want voor diaken Gallus heb ik al een andere bestemming." Toen kozen ze Sint Nicetius en dat werd goedgevonden.'
[vi,3]

Het volk stemde eenstemmig in met het decreet van de koning, en begeleid door een stoet van hoogwaardigheidsbekleders en hovelingen ondernam hij de reis naar de koning voor de bisschopswijding. Bij zonsondergang bereikten zij de stad en begonnen links en rechts hun tent op te zetten. Ze lieten hun paarden los om ze te laten grazen van het koren van arme boeren. Toen Nicetius dat opmerkte, werd hij vervuld van medelijden en zei: "Haal onmiddellijk uw paarden weg bij de oogst van de armen, anders zal ik u de communie weigeren." Verontwaardigd antwoordden zij: "Wat zegt u daar? U bent nog niets eens bisschop gewijd, of u begint al meteen te dreigen met excommunicatie?" Waarop hij reageerde: "Eerlijk gezegd heeft de koning mij uit mijn klooster gehaald om mij deze last op te leggen. Maar als hij kwaad wil, zal Gods wil geschieden en niet de zijne; daar zal ik me sterk voor maken." Daarop beende hij weg en joeg zelf de paarden uit de akkers. Omstuwd door de bewondering van de mensen werd hij de stad binnengeleid. Hij gaf niets om de hoogwaardigheid van de mensen, alleen God bracht hij eer, zowel in- als uitwendig.

Toen hij eens op een dag, gezeten op zijn bisschopzetel, naar de voorlezingen luisterde, voelde hij iets zwaars op zijn nek. Twee, drie maal probeerde hij het met de hand te verwijderen, maar dat lukte niet. Toen draaide hij zijn hoofd naar links en naar rechts en slaakte een diepe, welriekende zucht en begreep dat het de last van de bisschoppelijke waardigheid was.

2
Eenmaal bisschop toonde hij zich zo streng voor wie Gods geboden niet nakwamen dat hij hen om zo te zeggen met officiële stem bedreigde met een spoedige dood. Het lijkt me goed hier een paar woorden aan te wijden, enerzijds om priesters te sterken in hun oplettendheid, anderzijds om het volk te onderrichten, en ten derde om kanttekeningen te maken bij de levenswijze van de vorsten van onze tijd. Bij de dood van koning Theuderik († 534) nam diens zoon Theudebert de regering over; hij beging vele ongerechtigheden, waarvoor de bisschop hem herhaaldelijk op het matje moest roepen, nu eens omdat de koning ze zelf beging, dan weer omdat hij de daders onbestraft liet. Zo kwam de koning eens op een zondag de kerk binnen met een aantal lieden die door de kerkvorst waren geëxcommuniceerd. Na de lezingen, die volgens de aloude rubrieken zijn voorgeschreven, en nadat de gaven op het aan God gewijde altaar waren aangedragen, zei de bisschop: "We gaan vandaag niet verder met het misoffer, als niet eerst diegenen die uitgesloten zijn de kerk verlaten." Juist toen de koning zich hiertegen wilde verzetten, raakte een jongeman uit het volk bezeten door een onreine geest. Hij begon vanwege de pijnen die hij onderging uit alle macht te schreeuwen; daarbij bevestigde hij de deugden van de bisschop en de ondeugden van de koning. Hij zei dat de bisschop kuis was en de koning overspelig; de bisschop was bescheiden uit respect voor Christus, en de koning opgeblazen door zijn koninklijke macht; de bisschop stond in zijn priesterlijke waardigheid zonder vlek of rimpel voor God, terwijl de koning zijn aanstaande ondergang tegemoet ging onder invloed van de aanstichter van alle kwaad. Verbijsterd vroeg de koning die bezetene de kerk uit te jagen, maar de bisschop zei: "Maar dan moeten eerst uw volgelingen, ik bedoel de verkrachters, moordenaars en overspeligen uit de kerk verwijderd worden; dan zal God hem zelf wel het zwijgen opleggen." Nu gaf de koning opdracht aan allen die getroffen waren door een veroordeling van de bisschop de kerk te verlaten. Toen zij weg waren, beval de bisschop dat de bezetene de kerk uitgezet moest worden. Maar die had zich aan een zuil vastgeklemd, en tien mannen waren nog niet in staat hem daarvan af te krijgen. Toen maakte de man Gods om niet de aandacht te trekken een kruisteken van onder zijn gewaden en beval de onreine geest los te laten. Meteen viel de man op de grond met al de anderen die uit alle macht aan hem hingen te trekken; toen hij opstond, bleek hij genezen. Na de dienst was hij weg, en niemand wist waar hij vandaan was gekomen of heen was gegaan. Natuurlijk dachten de meesten dat hij door God gestuurd was om respectievelijk de werken van de koning en de bisschop bekend te maken.

Sindsdien betoonde de koning zich door de gebeden van de bisschop een stuk milder, zodat de woorden van de profeet op onze herder van toepassing waren: "Als u van iets lelijks iets kostbaars kunt maken, bent u als mijn eigen mond" [Jeremia 15,19 Septuagint].

Iedere dag preekte de heilige voor het volk, waarbij hij de ondeugden van de mensen openlegde en tegelijk bad om vergiffenis voor de degenen die ze begingen. Vandaar dat hij vaak het mikpunt was van haat vanwege de vrijmoedigheid, waarmee hij de daden van mensen aanwees. Hij ging zich zelfs presenteren aan zijn vervolgers, en hield zijn hals voor het zwaard dat zij al opgeheven hadden om toe te slaan. Maar God stond niet toe dat hem ook maar een haar werd gekrenkt. Hij had graag onder de hand van zo'n eventuele bloeddorstige vijand voor de gerechtigheid willen sterven. Hij zei ook: "Ik zou graag willen sterven voor de gerechtigheid."

Herhaalde malen excommuniceerde hij koning Clotarius vanwege de door hem bedreven ongerechtigheden. Die dreigde hem op zijn beurt te verbannen, maar dat kon hem niet bang maken.

Koning Clotarius (of Chlotarius: 479-561) was een zoon van Clovis, en koning van Neustrië, het westelijk gebied van het Frankische Rijk. Tesamen met zijn broers Theuderik en Childebert veroverde hij Thüringen en het Bourgondische Rijk. Bij de dood van Childebert en Theuderiks zoon Theudebald in 558 kreeg hij de alleenheershappij over het totale Frankische Rijk.

3
Op een dag was hij inderdaad verbannen; de andere bisschoppen, allemaal hielenlikkers van de koning, hadden hun handen van hem afgetrokken. Verlaten door al zijn mensen zei hij tot een diaken die hem ondanks alles trouw was gebleven: "Wat doe je? Waarom volg je niet het voorbeeld van je broeders die ieder huns weegs zijn gegaan?" Maar die antwoordde: "Zowaar mijn Heer mijn God leeft, zolang ik nog een zuchtje adem in mijn lijf heb, zal ik u niet in de steek laten." "Nu je dat zegt," reageerde de bisschop "zal ik je zeggen wat de Heer mij zojuist heeft geopenbaard: morgen om deze tijd zal ik hersteld worden in de waardigheid die men van mij heeft willen afnemen; ik zal worden teruggegeven aan mijn kerk en allen die mij in de steek gelaten hebben, zullen met hangende pootjes terugkomen." De diaken stond versteld, maar zou weldra zien hoe die woorden uitkwamen. De volgende morgen vroeg diende zich een afgezant van koning Sigibert aan met brieven waarin bericht werd dat koning Clotarius dood was. Sigibert schreef dat hij de koninklijke macht wenste over te nemen en dat hij vriendschap wilde met de bisschop. Toen deze dit vernam keerde hij terug naar zijn kerk en nam zijn taak weer op zich tot grote verwarring van allen die hem in de steek gelaten hadden; desondanks ontving hij hen allen met goedheid.

Wie zal zeggen hoe invloedrijk nu zijn predikatie was, hoe overtuigend zijn strijdgesprekken, standvastig zijn strijd en wijs zijn onderricht? In voor- en tegenspoed was hij voortaan even sterk; hij liet zich geen vrees meer aanjagen door dreigementen, noch zand ik de ogen strooien door vleierijen. Want zoals mijn zegsman opmerkte: "Hem deerden niet meer gevaren van rivieren, gevaren van rovers, gevaren van de stad, gevaren van de broeders of gevaren van anderen" [2 Korintiërs 11,26].

Op een dag stak hij per boot de Moezel over. Door de kracht van de stroom werd hij tegen de brugpijlers aangedrukt; met zijn hand had hij zich aan een brugpijler vastgeklemd, terwijl hij met een voet de boot probeerde tegen te houden. Zo kon hij door ooggetuigen op het nippertje gered worden van de verdrinkingsdood. Daar zat naar zijn vaste overtuiging natuurlijk de verleider achter.

Trouwens, de veroorzaker van alle kwaad had het meerdere malen op hem gemunt om hem schade toe te brengen. Toen hij eens te paard op reis was, was hij door een menselijke behoefte afgestegen, en had zich teruggetrokken in een dicht bosje. Plotseling rees een angstaanjagende gedaante voor hem op, groot en dik, pikzwart van kleur en met glinsterende, enorme ogen als van een dolle stier; het had zijn muil al opengesperd om de man Gods te verzwelgen. Maar deze maakte een kruisteken en de verschijning verdween als opkringelende rook. Het lijdt geen twijfel dat de vorst van de slechtheid zich in deze omstandigheid aan de heilige had vertoond.

4
Hij was, zoals gezegd, sterk in het vasten. Zo maakte hij, gevolgd door een enkele bediende, dikwijls op het moment dat anderen de maaltijd genoten, een ronde langs de basilieken van de heiligen; dan bedekte hij zijn hoofd met een kap om niet herkend te worden.

God gaf hem ook de gave van genezing. Tijdens zo'n rondgang langs de plekken van de heiligen en gekleed zoals zojuist geschetst, kwam hij eens bij de parochie van de heilige bisschop Maximinus. Daar bevonden zich drie bezetenen, die ten gevolge van de vele stuiptrekkingen door slaap waren overmand. Toen hij ze zo diep in slaap zag, maakte hij over hen een kruisteken; ze werden er wakker van, slaakten luide kreten, moesten braken en bleken bevrijd.

Er woedde een afschuwelijke pest onder de bevolking binnen de muren van de stad Trier. De priester Gods verrichtte voor de hem toevertrouwde schapen onophoudelijk smeekgebeden tot de goddelijke barmhartigheid. In die nacht klonk er plotseling een hels kabaal, alsof een blikseminslag de brug tot ontploffing had gebracht; je zou zweren dat de stad compleet doormidden was gehakt. Heel de stad zat, overmand door angst, rechtop in zijn bed. Men verwachtte niet anders dan te zullen sterven, toen er vanuit het kabaal een helder verstaanbare stem klonk: "We kunnen niets maken, mannen. Bij de ene poort houdt bisschop Eucharius de wacht, bij de andere Maximinus, en Nicetius staat in het midden. Er zit voor ons niets anders op dan de stad over te laten aan hun bescherming!" De stem was nog niet weggestorven of de ziekte kwam tot staan, en niemand stierf er meer aan. Zo bleek dus dat de stad bescherming genoot door de deugd van de bisschop.

Op een dag werd hij gevraagd voor de koning een maaltijd klaar te maken. Hij zei tegen zijn mensen: "Zorg dat je flink wat vis te pakken krijgt, want we moeten naar de koning en daar moeten we over het nodige beschikken om onze verplichting na te komen en onze vrienden voor te zetten." Maar die antwoordden: "Anders zitten onze fuiken vol met vis, maar nu niets! En de voorraadreservoirs zijn door de uitzonderlijke sterke stroming van de rivier meegesleurd. We kunnen dus niet doen wat u zegt, want we hebben niks om vissen mee te vangen." Nu ging de heilige zijn cel binnen, riep een bediende en zei: "Ga aan de chef-kok zeggen dat hij wat vis uit de rivier gaat halen." Hij deed wat hem werd opgedragen, maar werd alleen maar getrakteerd op hoongelach van de man. Dit bracht hij over, maar de bisschop zei: "Ik zie dat je mijn opdracht hebt uitgevoerd, maar dat ze niet naar je willen luisteren. Zeg opnieuw tegen ze dat ze erheen moeten gaan." Dat ging zo twee of drie keer door. Uiteindelijk gingen ze met een kwaaie kop toch naar de visplaats. Die bleek zo vol vis te zitten dat je wel tien man nodig had om alles uit het water te kunnen trekken.

Hier doet de verteller zijn best de overeenkomst tussen de heilige en Jezus duidelijk te laten uitkomen. Daar wordt immers tot twee keer toe verteld over een wonderbare visvangst [Lukas 05,01-11; Johannes 21,01-14]. De heilige is een 'alter Christus', een andere Christus; dat blijkt uit het feit dat hij dezelfde wonderen kan verrichten als Jezus in het evangelie.

De goddelijke voorzienigheid schonk Nicetius wel vaker alles wat hij nodig had.

5
Ik wil ook niet stilzwijgend voorbijgaan aan wat hem door de Heer werd geopenbaard met betrekking tot de Frankische koningen. 's Nachts zag hij in een droom een gigantische toren die zo hoog was dat zij haast de hemel raakte. Er zaten vele ramen in waar engelen doorheen keken, terwijl God helemaal boven op het dak stond. Een van de engelen hield een groot boek in zijn hand en zei: "Deze koning zal zo lang leven en die zo lang..." en hij noemde ze een voor een op, zowel degenen die al in leven waren als degenen die nog geboren moesten worden. Daarbij gaf hij steeds aan of zij goed of slecht regeerden en hoe lang zij zouden leven. Bij het noemen van ieders naam gaven andere engelen ten antwoord: "Amen!" En met elke koning bleek het inderdaad precies te gaan zoals de heilige had voorspeld.

Toen Nicetius eens over het water van een bezoek aan de koning terugkwam, viel hij in slaap. De rivier, opgezweept door de wind, maakte zulke hoge golven dat de boot dreigde te zinken. De bisschop sliep, zoals gezegd, maar het was zo'n slaap waarin je de indruk hebt bijna te stikken. Gewekt door zijn reisgezellen maakte hij een kruisteken over het water en de storm ging liggen.

Weer zo'n voorbeeld dat de heilige op Jezus lijkt, want precies zo'n verhaal wordt ook in het evangelie over Jezus verteld [Markus 04,35-41]. Alsof de verteller suggereert: in de persoon van de heilige is het evangelie in ons midden gebeurd.

Vervolgens slaakte hij een aantal zuchten, zodat zijn mensen hem vroegen wat hij had gezien. Hij antwoordde: "Ik had me voorgenomen te zwijgen, maar ik zal het toch maar vertellen. Ik had de indruk dat ik netten in handen had om de hele wereld te bevissen, terwijl ik alleen maar de jonge Aredius bij me had om te helpen." Terecht dat God hem als goede visser aanduidde, want elke dag ving hij hele drommen mensen voor de dienst aan God.

Zo kwam er een man bij hem met extreem lang baard- en hoofdhaar. Hij wierp zich voor zijn voeten neer met de woorden: "Ik ben degene, monseigneur, die tijdens een groot gevaar op zee door uw hulp gered werd." Maar de heilige berispte hem met scherpe bewoordingen vanwege het feit dat hij hem de eer wilde geven. Hij zei: "Vertel liever hoe God je uit dat gevaar gered heeft, want mijn deugden zijn niet van dien aard dat ze iemand zouden kunnen helpen." "Laatst scheepte ik me in om overzee naar Italië te gaan. Met mij was er een hele menigte heidenen aan boord; in feite was ik de enige christen temidden van al die kinkels. Toen stak er een storm op en ik begon de naam van de Heer aan te roepen, en vroeg Hem mij door uw bemiddeling te redden uit het doodsgevaar. De heidenen van hun kant riepen hun goden aan, de een Jupiter, de ander Mercurius, weer een ander Minerva of Venus. Omdat we dreigden verloren te gaan, zei ik: 'Stop toch met het aanroepen van die goden, want het zijn geen goden, maar onreine geesten! Als je echt gered wilt worden uit dit gevaar kun je beter Sint Nicetius aanroepen met de vraag of hij voor onze redding wil bidden tot de goddelijke barmhartigheid.' Toen begonnen ze als uit één mond te roepen: 'God van Nicetius, red ons!' En onmiddellijk kalmeerde de zee, de wind ging liggen, de zon brak door en het schip gehoorzaamde weer aan onze instructies. Ik voor mij deed de gelofte niet mijn haren af te knippen voordat ik me bij u zou hebben gemeld." Op last van de bisschop liet hij nu zijn haren knippen en ging hij naar Clermont; daar kwam hij vandaan, zei hij.

Ik zou nog veel meer kunnen vertellen want abt Aredius heeft nog veel meer verteld, maar ik wil hier mijn boek afsluiten.

6
Hij kende het moment van zijn heengaan. Hij riep zijn broeders bijeen en zei: "Ik heb de apostel Paulus gezien met Johannes de Doper; zij nodigden mij uit op de hemelse maaltijd, en ze toonden mij een kroon bezet met hemelse parels; ze zeiden: "Dit zijn de dingen waarin u zich mag verheugen in het koninkrijk van God." Deze woorden gaf hij door aan een kleine kring van getrouwen. Na een paar dagen kreeg hij koorts, gaf zijn geest aan God en werd begraven in de kerk van de heilige bisshop Maximinus. Tot op de dag van vandaag is zijn graf beroemd om de vele wonderen die er gebeuren.'

[GTV.1985/xvii]

Verering & Cultuur
In zijn 'Glorie van de Belijders' schrijft Gregorius over Nicetius' nagedachtenis: 'Tijdens zijn leven stond Nicetius bekend om zijn aalmoezen, zijn liefde en zijn heiligheid. Na zijn dood werd hij begraven in de kerk van St-Maximinus. Tegenwoordig worden op zijn graf ketenen van geboeide mensen verbroken, mensen die te lijden hebben omdat ze door boze geesten bezeten zijn, worden bevrijd en ogen van blinden zien weer het volle licht. Moet ik nog iets zeggen over meineden? Als iemand een valse eed durfde te zweren, werd hij onmiddellijk door een goddelijke correctie bestraft. Niemand durft er onwaarheid te spreken, zonder dat hij er last van krijgt in zijn geweten en beseft schuldig te zijn.'

Hij is overigens de enige Trierse bisschop die begraven werd in de kloosterkerk van St-Maximinus; dat duidt erop hoeveel hij voor deze abdij heeft gedaan. De meeste bronnen geven dat hij werd opgevolgd door Sint Magnerik. Het ligt echter meer voor de hand dat Magnerik door Rusticus vooraf werd gegaan.


Bronnen
[Bei.1987/1p:33.36; GTC.1988nr:91.92; HiH.1987p:125; Lin.1999; Our.1985p:62.78; Pnz.1988p:198; Süt.1941;Dries van den Akker s.j./2008.04.07]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen