×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Uit het evangelieverhaal van vandaag blijkt dat het mysterie van Jezus' opstanding maar langzaam tot de leerlingen is doorgedrongen.
Maria Magdalena - een vrouw die zielsveel van Jezus had gehouden en aan wie Jezus veel goed had gedaan - kwam bij het graf om Hem alsnog de laatste eer te brengen. Maar het graf was leeg. Zij kon niet anders denken dan dat ze Hem hadden weggenomen. Konden ze Hem zelfs in zijn dood niet met rust laten?
Ontsteld rent ze naar Petrus en Johannes. Na een hoop geharrewar tussen die twee (wie was de eerste? wie was de belangrijkste?) komt Johannes bij het graf, gaat het niet binnen, maar buigt zich voorover en ziet dat de zwachtels opgerold opzij liggen. Dan kom Petrus bij het graf, gaat het binnen, en ziet wel alle voorwerpen die een rol hebben gespeeld: de zweetdoek en de zwachtels, alles ordelijk opgerold, het een hier, het ander daar. Maar Hij was er niet... Niks!
Wat moesten zij ervan denken? Van Johannes staat er, dat hij zag en geloofde. Wat zag hij? Er viel niets te zien. Ze hadden nog niet begrépen dat Hij uit de doden moest opstaan... Niets!
En ze gingen maar weer naar huis? En verder...? Niets.
Nee, het mysterie van Jezus' verrijzenis is bepaald niet gemakkelijk tot hen doorgedrongen. Als u de moeite zou nemen thuis verder te lezen in het 20e hoofdstuk van Johannes, dan zult u zien dat Maria Magdalena bij het graf achterblijft. Daar ontmoet ze een onbekende man, misschien wel de tuinman: "Als u Hem hebt weggenomen, zeg het mij dan..." En Jezus heeft er al zijn tederheid voor nodig: "Maria" - juist zoals Hij dat voorheen tegen haar had gezegd, om tot haar hart door te dringen. "Houd Mij niet vast, maar ga het aan de leerlingen zeggen." Dat doet ze.
Maar meteen daarop lezen we hoe die leerlingen zich achter hermetisch gesloten deuren hebben verschanst - uit angst voor de joden (want als ze zo met hun meester hebben gedaan, hoe zal het dan straks hun vergaan?) en misschien ook wel uit schaamte voor hun rol in het gebeuren rond Jezus' dood: dat ze geen vinger naar Hem hebben uitgestoken, integendeel, de een had Hem overgeleverd, een ander had tot drie keer toe gezegd dat hij Hem niet kende en allemaal waren ze er vandoor gegaan, terwijl ze de avond tevoren aan het paasmaal nog hadden bezworen dat ze bereid waren met Hem te sterven. Achter gesloten deuren. Daar moet Jezus doorheen breken om bij hen binnen te komen.
En als dan Thomas er niet bij is, kan hij eenvoudig niet geloven wat ze beweren, als hij niet met eigen handen en ogen aan de littekens heeft gezien dat het Jezus was. Nee, de verrijzenis is maar moeizaam tot hen doorgedrongen.
Dat mag voor ons een troost zijn. Want wij zullen ons wel herkennen in dat heen en weer tussen hoop en vrees, tussen geloof en ongeloof, tussen hart en verstand. Wij bevinden ons daarmee in het gezelschap van Jezus' eigen leerlingen. En net als zij krijgen ook wij de tijd om dat mysterie van zijn opstanding tot ons te laten doordringen.
Het is dan ook niet niks. Het besef dat Jezus - die ze nota bene als een boef aan zijn eind hadden gebracht - dat ze van die Jezus mochten geloven dat Hij aan de andere kant van de dood, waar wij met onze gewone ogen niet kunnen kijken, hooguit met de ogen van ons hart... dat Jezus daar leeft. Waar God van het begin af aan leeft. En wel als kroonprins en troonopvolger: aan de rechterhand van de Vader. Ja hoe de Vader naar Hem op de uitkijk had gestaan, en Hem al van verre had zien aankomen, en Hem was tegemoet gesneld, en een groot feest had georganiseerd, omdat Hij zijn Zoon terughad: "Hij was dood en is weer levend geworden!" Dat is toch ook ongelofelijk.
Het bevat voor ons een grote troost. Want zoals van Jezus, mogen wij van allen die ons ontvallen zijn, en die wij uit handen moesten geven, voor wie wij niets meer konden doen en die wij aan de zorgen van God moesten toevertrouwen - van hen allen mogen wij geloven dat ze aan de andere kant van de dood leven bij God. Net als Jezus. Hij is ons daarin voorgegaan.
Ook voor onszelf bevat het troost. Want wat er ook is in ons leven, we mogen geloven dat ons leven niet begrensd is door de biologische dood, maar dat het ongekende verten kent. Zoals ooit een oude dame tegen me zei: "Het mooiste moet nog komen!"
Je verstand staat er bij stil. Ongelofelijk. Juist afgelopen week verscheen er een artikel over in een landelijk dagblad. Daaruit bleek dat ook vele geestelijken eigenlijk niet echt kunnen geloven in het een leven na de dood. Een geestelijke die bekend is van radio en t.v., zei dat hij voorzichtig wilde zijn, omdat hij de gelovigen niet nodeloos pijn wilde doen, maar een leven na de dood: het gezond verstand zegt dat het onmogelijk is.
En dat is ook zo. Voor het verstand, dat meet, rekent en zich baseert op controleerbare feiten, ís het ook onmogelijk. Maar is daarmee alles gezegd? Misschien weet in dit geval het hart wel beter.
Zoals twee jaar geleden toen bij ons Sara uit havo 4 verongelukte. We legden papieren neer, zodat leerlingen daarop hun emoties kwijt konden en hun hart konden luchten. En daar kwamen teksten op te staan in de trant van: 'We zijn er zeker van, Sara, dat je daarginds een even vrolijk leven zult hebben als hier.' Daar verschenen ineens gelovige teksten. En dat, terwijl die leerlingen in het gewone doen en in de lessen levensbeschouwing vaak beweerden niet in God of een hiernamaals te geloven. Maar geconfronteerd met een lieve dode, bleek het hart ineens heel andere taal te spreken. En misschien weet het hart het in dit geval wel beter.
Ik ken mensen die een dierbare verloren hebben, en die nog altijd met de overledene praten; hardop. Ze weten dat het naar het verstand gesproken, onzin is. Ze schamen zich er zelfs voor en durven er met niemand over te praten, want het slaat eigenlijk nergens op. En toch... toch gaan ze ermee door. Omdat het hart zich op die manier uit; om zo te zeggen zonder dat je erbij nadenkt. Hoe idioot het ook is. Maar misschien weet het hart het in dit geval beter.
Zo heb ik tijdens mijn theologiestudie een verpleegster gekend, die katholiek was geworden. Ze zat in een bijbelclub van volwassenen, ouders van leerlingen waar ik bij uitgenodigd was, omdat ik als student de nodige informatie zou kunnen geven. Heel vererend. Die verpleegster vertelde hoe zij de zorg had voor kinderen met spierdystrofie, en dat die kinderen allemaal wisten dat hun leven met 25 afgelopen zou zijn, waarschijnlijk zelfs al veel eerder. Iedere lichamelijke ongesteldheid, zelfs de meest onnozele verkoudheid zou voor hen het einde kunnen betekenen. Die kinderen vroegen dan: "Zuster, als wij dan dood zijn, kunnen wij dan ook sporten en zwemmen en fietsen en naar school gaan, en genieten net zoals we de gewone kinderen zien doen?" En ik zei dan - aldus die verpleegster: "Natuurlijk, dat zul je zien! Terwijl ik daar in mijn hart helemaal niets van geloofde. Ik kon alleen die kinderogen die al zo weinig hadden, niet teleurstellen en de hoop niet ontnemen. Dat kon ik niet van mijn hart verkrijgen. Maar langzaamaan ging ik nadenken wat ik nou eigenlijk deed. Ik begon mij af te vragen of mijn woorden, die voortkwamen uit begaan-zijn met hun lot en medelijden, of die woorden misschien toch niet dichter bij de waarheid kwamen dan mijn eigen kille gedachten van ongeloof. Zou mijn begaan-zijn-met-die-kinderen niet echter zijn, niet meer waar dan mijn verstand dat zegt dat het nergens op slaat. En stilaan begon ik meer geloof te hechten aan mijn medegevoel, aan mijn hart, dan aan mijn verstand. Ik begon te geloven dat ik zonder het te beseffen tegen die kinderen de waarheid zei... En zo ben ik katholiek geworden.
Jezus is uit de doden opgestaan; Hij leeft aan de andere kant van de dood bij God. Waar we met onze gewone ogen niet kunnen kijken, hooguit met de ogen van het hart. Bewijzen of beredeneren kunnen we het niet, maar het hart geeft het ons in: dat is wat we hopen, waarnaar we verlangen, wat we willen geloven: zo móet het wel zijn. En aan die gevoelens geven we het laatste woord. Het mooiste moet nog komen. Dat zegt ons hart. En zo is het. Zalig Pasen.
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen