× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contactzoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† ca -960  David van Jeruzalem

Info afb.

David van Jeruzalem, Israël; koning & profeet & voorvader van Jezus; † ca 960 vóór Chr.

Feest 19 (oosterse kerk) & 26 & 29 & 31 december.

Geschiedenis
David is één van de groten uit Israëls geschiedenis. Zo kunnen wij opmaken uit de bijbel. Zijn geschiedenis wordt verteld in de boeken 1 Samuël 16,01 t/m 2 Koningen 02,11; alsmede in 1 Kronieken 10,14 t/m 29,30.

Hij was afkomstig uit Bethlehem. Zijn vader heette Jesse (verlatijnst tot Isaï). Hij werd na Saul de tweede koning van Juda en Israël. Zijn uitverkiezing wordt verteld in het Eerste Boek Samuël.

1 De uitverkiezing en zalving van David tot koning
De Heer God sprak tot zijn profeet Samuël: "Hoe lang zul je er nog over treuren dat ik Saul heb verworpen en hem zijn koningschap ga afnemen? Vul een hoorn met olie: Ik zend je naar Jesse in Bethlehem, want Ik heb één van diens zonen bestemd om koning te zijn." Maar Samuël zei: "Hoe kan ik dat doen? Als Saul het hoort, vermoordt hij mij." De Heer antwoordde: "Je neemt een kalf mee en je zegt dat je gekomen bent om aan de Heer een offer te brengen. Je moet Jesse bij het offer uitnodigen en dan zal Ik je wel te kennen geven wat je verder moet doen. Ik zal je wel aanwijzen wie je moet zalven." Samuël deed wat de heer hem bevolen had. Toen hij in Bethlehem aankwam, liepen de oudsten ontsteld op hem af met de vraag: "Uw komst betekent toch niets ergs?" Hij antwoordde: "Niets dan goeds! Ik ben gekomen om aan de Heer een offer te brengen. Zorgt dat u heilig bent en komt dan naar mij toe, dan zullen wij het offer samen brengen." Hij droeg er zorg voor dat Jesse en zijn zonen zich heiligden en riep hen om zich heen voor het offer."

Toen zij er allemaal waren, viel zijn blik op Eliab en hij dacht: "Die daar voor de Heer staat, dat moet zeker zijn gezalfde zijn!" Maar de Heer zei tot Samuël: "Ga niet af op zijn uiterlijk of zijn rijzige gestalte; hem wil ik niet. Want God ziet niet zoals een mens ziet; een mens kijkt naar de buitenkant, maar de Heer kijkt naar het hart."

Toen riep Jesse Abinadab en stelde hem voor aan Samuël. Maar Samuël zei: "Ook hem heeft de Heer niet uitgekozen." Toen stelde Jesse hem Samma voor, maar Samuël zei: "Ook hem heeft de Heer niet uitverkoren." Zo stelde Jesse zijn zeven zonen aan Samuël voor, maar Samuël zei tot Jesse: "Geen van hen heeft de Heer uitverkoren." Daarop vroeg hij aan Jesse: "Zijn dit al uw jongens?" Hij antwoordde: "Alleen de jongste is er niet bij; die hoedt de schapen." Toen zei Samuël tot Jesse: "Laat die dan halen, want we gaan niet aan tafel, voor hij er ook bij is." Jesse liet hem dus halen. De jongen was rossig, had mooie ogen en een prettig voorkomen. Nu zei de Heer: "Hem moet je zalven: hij is het!" Samuël nam dus de hoorn met olie en zalfde hem temidden van zijn broers. Vanaf die dag nam de Geest van de Heer bezit van David. Daarna vertrok Samuël en ging naar Rama.
[1 Samuël 16,01-13]

Terwijl Saul nog altijd als koning in het land optreedt, weet de luisteraar dat David in feite al zijn opvolger is. Als Saul van zijn sombere stemmingen afgeholpen moet worden, komt David aan het hof, om met zijn harp- of citerspel de koning wat op te vrolijken.

2 David en Goliath
In die tijd waren de Israëlieten in oorlog met de Filistijnen; dat waren Foeniciërs, een welvarend en machtig handelsvolk aan de kust. De onbelangrijker Israëlieten proberen zich tegen hen af te zetten door te benadrukken dat die Filistijnen niet besneden zijn en zij, Israëlieten, wel. Herhaaldelijk waren er grensgeschillen en er werden dan ook heel wat oorlogjes gevoerd. De Israëlieten waren maar dwergen in vergelijking met de Filistijnen.

De Filistijnen verzamelden hun troepen voor de strijd; zij verzamelden zich te Soko dat bij Juda hoort en sloegen hun kamp op tussen Soko en Azeka, te Efes-Dammim. Ook Saul en de Israëlieten verzamelden zich: zij sloegen hun kamp op in het Dal van de Terebint en stelden zich in slagorde op tegenover de Filistijnen. De Filistijnen stonden op de berghelling aan de ene kant, de Israëlieten op de berghelling aan de andere kant; tussen hen in lag het dal. Toen trad er uit de gelederen van de Filistijnen een kampvechter naar voren. Hij heette Goliath en was afkomstig uit Gat. Hij was zes el en een span lang (1 el = 44 cm, en een span 22: dus 2 meter 86!); hij had een bronzen helm op het hoofd en droeg een geschubd pantser, gemaakt van vijfduizend sikkel brons (1 sikkel is 22,8 gram: dus 114 kilogram!). Aan zijn benen had hij bronzen scheenplaten en tussen zijn schouders droeg hij een bronzen kromzwaard. De schacht van zijn lans leek wel een weversboom en de ijzeren spits woog zeshonderd sikkel (dus bijna 14 kilo). Zijn schilddrager ging voor hem uit.

Hij stelde zich in postuur en riep de gelederen van de Israëlieten toe: "Waarom zijn jullie eigenlijk uitgetrokken? Om oorlog te voeren? Welnu, ik ben een Filistijn en jullie zijn de dienaren van Saul. Wijst maar iemand aan en laat die hier komen. Als hij de strijd met mij aankan en mij verslaat, dan zullen wij jullie dienaren zijn. Maar als ik sterker ben en hem versla, dan moeten jullie onze slaven zijn en ons dienen. Op dit moment daag ik de gelederen van Israël uit, aldus de Filistijn, om iemand te sturen die met mij de strijd durft aan te binden." Saul en de Israëlieten hoorden die woorden van de Filistijn met verbijstering aan en waren doodsbang.

David was de zoon van Jesse, een Efratiet die in Bethlehem Juda woonde. Deze had acht zonen. In de tijd van Saul was Jesse al oud en hoogbejaard. De drie oudste zoons van Jesse waren met Saul ten strijde getrokken. Het waren Eliab, de eerstgeborenen, Abinadab, de tweede, en Samma, de derde zoon. David was de jongste. De drie oudsten waren meegetrokken met Saul. David ging van Saul telkens naar Bethlehem om de schapen van zijn vader te hoeden.

Veertig dagen achtereen trad de Filistijn 's morgens en 's avonds naar voren en stelde zich in postuur.

Jesse zei tegen zijn zoon David: "Ga eens gauw een efa (= ca 45 kilo) geroosterd graan naar je broers brengen in het legerkamp en neem ook deze tien broden mee. En deze tien kazen moet je bij de hoofdman over duizend bezorgen. Kijk meteen hoe je broers het maken en vraag om een ontvangstbewijs. Zij zijn met Saul en alle manschappen in het Dal van de Terebint om er tegen de Filistijnen te vechten."

De volgende morgen droeg David zijn schapen over aan de zorgen van een veehoeder en begaf zich met het proviand op weg, zoals Jesse het hem bevolen had. Hij kwam bij het wagenkamp juist op het moment dat de legermacht naar het front trok en de strijdkreet werd aangeheven. De Israëlieten en de Filistijnen stelden zich tegenover elkaar in slagorde op. David vertrouwde zijn vracht toe aan de bewaker van de legergoederen en snelde naar het front. Daar aangekomen vroeg hij zijn broers hoe zij het maakten. Hij stond nog met ze te praten, toen daar de kampvechter van deFilistijnen uit de gelederen naar voren trad. Hij heette Goliath een was een Filistijn uit Gat. Hij zei nog altijd hetzelfde. David hoorde het. Maar bij het zien van de man gingen alle Israëlieten aan de haal, want ze waren doodsbang.

Een Israëliet zei: "Zien jullie die man daar? Hij komt naar voren om de Israëlieten te jennen. Wie hem verslaat zal door de koning beloond worden: de koning zal hem zijn eigen dochter geven en zijn familie vrijstellen van belasting in Israël." Toen vroeg David de mannen die om hem heen stonden: "Wat zal er gebeuren met de man die deze Filistijn verslaat en de schande van Israël wegneemt? Wie is die onbesneden Filistijn dan wel dat hij de gelederen van de levende God zo durft te jennen?" En de soldaten gaven hem hetzelfde antwoord: "Dat en dat zal er gebeuren met de man die hem verslaat."

Toen Eliab, Davids oudste broer, hem zo met de mannen hoorde praten, werd hij kwaad en zei: "Waarom ben jij eigenlijk hier gekomen? Wie heb jij trouwens bij je schaapjes in de woestijn achtergelaten? Ik weet heel goed hoe arrogant en onbetrouwbaar je bent. Je bent hier alleen maar naartoe gekomen om naar het vechten te kijken!" David antwoordde: "Ik doe toch niets verkeerds? Het is toch iets belangrijks." Daarop wendde David zich van hem af en stelde aan een ander dezelfde vraag, en de soldaten gaven hem hetzelfde antwoord als de eerste keer.

Men hoorde wat David zei en het werd aan Saul verteld. Deze liet hem bij zich komen. David zei tot Saul: "Laat niemand vanwege die Filistijn de moed verliezen, want uw dienaar zal met hem gaan vechten." Maar Saul zei tot David: "Jij kunt toch niet met die Filistijn gaan vechten? Je bent nog maar een jongen en hij is een vechtersbaas vanaf zijn vroegste jeugd. Maar David zei tot Saul: "Toen uw dienaar de schapen van zijn vader hoedde, kwam er soms wel eens een leeuw of een beer die een schaap uit de kudde roofde; dan ging ik erachteraan, sloeg het beest neer en redde het schaap uit zijn muil. En viel het dier mij aan, dan greep ik het bij zijn vel en sloeg het dood. Leeuwen en beren heeft uw dienaar geveld. Ik zal met die onbesneden Filistijn hetzelfde laten gebeuren, omdat hij de gelederen van onze God durft te jennen. De Heer die mij gered heeft uit de klauwen van leeuwen en beren, aldus David, zal mij ook wel weten te redden uit de handen van die Filistijn."

Daarop zei Saul tot David: "Ga dan en moge de Heer met je zijn." Saul hing David zijn eigen gewaad om, zette hem een bronzen helm op het hoofd, deed hem een pantser aan en gordde hem zijn eigen zwaard aan over zijn bovenkleed heen. Maar David kon in die wapenrusting geen kant uit. Daarom zei David tot Saul: "In die ongewone outfit kan ik geen stap verzetten." Hij werd er dus weer uitgeholpen.

Een fijnzinnig trekje in het verhaal. Kleding maakt immers de man. In de bijbel is kleding vaak je identiteit. Welnu, de kleding van Saül past David niet. Zouden we de kleding mogen opvatten als de wijze waarop Saul koning is…?

Hij nam zijn stok in de hand, zocht in de beek vijf gladde stenen uit, deed ze in zijn herderstas, de tas voor de slingerstenen, en stapte met zijn slinger in de hand op de Filistijn af. Daar kwam de Filistijn er al aan, recht op David af; zijn schildknaap ging voor hem uit. Maar toen hij David in het oog kreeg en hem nog eens goed bekeek, begon hij hem te honen, omdat hij nog maar een jongen was, rossig en prettig van voorkomen. Hij riep David toe: "Ben ik soms een hond, dat je met een stok op me afkomt?" En hij begon David te vervloeken, zwerend bij zijn eigen goden. " Kom maar op, riep hij hem toe, dan zal ik je vlees te vreten geven aan de vogels in de lucht en de dieren op het veld."

Maar David riep naar de Filistijn: "U komt op mij af met zwaard, werpspies en sabel, maar ik kom op u af met de naam van de Heer der legerscharen, de God van Israël's gelederen, die u hebt getart. Vandaag zal de Heer u aan mij overleveren. Ik zal u neervellen, uw hoofd van uw romp scheiden en vandaan nog zal ik de lijken van de Filistijnen te vreten geven aan de vogels in de lucht en de dieren op het veld. Ja, heel de wereld zal weten dat Israël een God heeft. Heel deze menigte zal weten dat de Heer geen redding brengt door zwaard of lans. Want de Heer zal de strijd in zijn voordeel beslissen en u aan ons overleveren."

Nu ging de Filistijn tot de aanval over. Terwijl hij David al behoorlijk dicht genaderd was, rende David in de richting van de vijandelijke gelederen, recht op de Filistijn af. Hij deed een greep in zijn tas, nam er een slingersteen uit, slingerde die naar de Filistijn en trof hem tegen het voorhoofd. De steen drong in het hoofd en de man viel voorover op de grond. Zo was David met zijn slinger en steen sterker dan de Filistijn; hij trof hem dodelijk zonder ook maar een zwaard te gebruiken. Nu rende David naar de Filistijn toe, ging bij hem staan, trok het zwaard van de Filistijnen uit de schede, hieuw hem het hoofd van de romp en doodde hem. Toen de Filistijnen zagen dat hun held dood was, sloegen zij op de vlucht. Maar de mannen van Israël en Juda sprongen op, hieven de strijdkreet aan en achtervolgden de Filistijnen in de richting van Gat en tot de poorten van Ekron; van Saäraïm tot Gat en Ekron lagen er overal gesneuvelde Filistijnen langs de weg. Toen keerden de Israëlieten van de heftige achtervolging der Filistijnen terug en plunderden hun legerplaats. David nam het hoofd van de Filistijn mee en hij bracht het naar Jeruzalem, maar de wapens legde hij in zijn tent.
[1 Samuël 17,01-54]

David is de grote held. Er worden zelfs liedjes gezongen dat David beter en dapperder en succesrijker is dan Saul. Deze wordt jaloers en verdrijft hem uit zijn land. Hoogstpersoonlijk probeert hij met zijn lijfwacht David te pakken te krijgen om hem te doden. Twee keer krijgt David de kans zijn vijand te doden, maar hij doet het niet, want Saul is de door God gezalfde koning. Na Sauls dood, zal David hem inderdaad opvolgen als koning van Juda en Israël.

David zal koning zijn van 1004 tot 965 vóór Christus. Toen hij aantrad, bestond het Land uit twee rijken, Juda en Efraïm. Hij maakte er een eenheid van door precies op de grens tussen beide gebieden een onbetekend gehucht uit te bouwen tot de hoofdstad, Jeruzalem ('Vredezicht’). Hij bouwde er een koninklijk paleis en maakte de stad tot religieus centrum door er de ark te plaatsen. Hoewel hij er ook van droomde een tempel te bouwen voor God, moest hij dat overlaten aan zijn zoon en opvolger Salomo.

David zal veel verdriet ondervinden door eigen fouten, door zijn vrouwen en door sommigen van zijn zoons die tegen hem in opstand komen en zelfs met een eigen leger hun vader bestrijden.

Zo moet hij vluchten met een handjevol getrouwen, wanneer zijn zoon Absolom zich van de troon meester maakt. Op zijn vlucht wordt hij hinderlijk gevolgd door een getrouwe volgeling van Saul, Simmi. Daarbij bekogelt de man hem met stenen en viezigheid en slingert hem allerlei beschuldigingen naar het hoofd: dat hij, David, eigenlijk zijn meester Saul de dood in heeft gedreven. Als David's lijfwacht aanbiedt hem te pakken te nemen en een kopje kleiner te maken, zegt David: "Niet doen, stel je voor dat hij door God op mijn weg is gestuurd om mij de waarheid onder de aandacht te brengen...!"
Als zijn soldaten zijn opstandige zoon Absolom tegen zijn uitdrukkelijk gebod in toch blijken te hebben gedood, is David ontroostbaar.

David sterft als een oude man. Waarschijnlijk rond het jaar 960 vóór Christus.
Volgens de overlevering zijn een flink aantal psalmen uit de bijbel van zijn hand.
Hij geldt als de Gouden Koning uit Israëls geschiedenis. In de honderden jaren die zullen volgen, zal zijn volk vaak onderdrukt worden. Dan herleeft de hoop dat er weer eens iemand zal opstaan als David, een zoon van David, die de goede oude tijden zal laten herleven.

Verering & Cultuur
Bij de kerkvaders geldt David als voorafbeelding van Christus in het Oude Testament; zo wijst zijn zalving tot koning vooruit naar Jezus die de 'Christus' (= Gezalfde, Messias) is bij uitstek; Davids overwinning op Goliath is een voorafbeelding van Jezus' overwinning op de duivel. Zijn feest werd geplaatst onder het octaaf van kerstmis, Jezus' geboorte. Immers als gelovige heeft David uitgezien naar de komst van de Messias; welnu in Jezus is hij verschenen; David mag daar a.h.w. getuige van zijn.

David is patroon van de zangers, muzikanten en dichters, vooral van degenen die zich op dit terrein verdienstelijk maken in de eredienst; hij is ook patroon van bergbewoners en mijnwerkers.

Hij wordt meestal afgebeeld als koning (met kroon) met een harp, lier of citer in de hand (verwijzing naar het feit dat hij wordt beschouwd als psalmdichter en zanger); zo vindt met hem vaak op de ombouw van het orgel in de kerk.

Sinds de 15e eeuw geldt de Davidster als symbool voor het jodendom. Daarvoor was dat de zevenarmige kandelaar geweest. De ster bestaat uit twee in elkaar geschoven driehoeken. De nazi's bepaalden dat alle joden duidelijk zichtbaar een gele joden- of davidster moesten dragen. Thans staat in blauw op een wit veld op de Israëlische vlag.

Spreekwoorden & Zegswijzen

In de Nederlandse taal figureert David in een aantal spreekwoorden en zegswijzen:

'Het is een man als David'
betekenis: Hij is een voortreffelijk man.

'Het is een strijd van David tegen Goliath'
betekenis: Ongelijke strijd (die door de kleinste wordt gewonnen).
slaat op: 1 Samuël 17.

'Toen David oud werd, maakte hij psalmen'
betekenis: Als men ouder wordt verliest men zijn wilde haren en men wordt vaak vroom...

'Toen de man uit de bijbel zijn volk telde, verloor hij'
betekenis: Als je gewonnen hebt bij het spel, moet je niet je winst gaan zitten natellen
slaat op: de volkstelling die David hield en waarvoor hij gestraft werd (2 Samuël 24).

'Zij zijn vrienden als David en Jonathan'
betekenis: Zij zijn vrienden met elkaar verbonden in leven en sterven.
slaat op: de vriendschap tussen David en Saul's zoon Jonathan, zoals deze verteld wordt in 1 Samuël 20.
[J van Delden 'Spreekwoorden en Zegswijzen uit de Bijbel' Utrecht, Spectrum, 1990, Prisma Pocket 2729, ISBN 90-274-2480-2; K. ter Laan, Nederlandse Spreekwoorden, Spreuken en Zegswijzen' A'dam/Brussel, Elsevier, 1981 ISBN 90-10-03020-2]

De scheepvaartwereld kent nog de davit, een takel op schepen. Vroeger werd dit woord ook gespeld als david en gaat dus hoogstwaarschijnlijk terug op de persoonsnaam: omdat zo'n kleine takelconstructie zulke grote gewichten kan verplaatsen...?


Bronnen
[»OT; 000»sys; 014; 016; 101/101a»D.-Profeet; 102; 103; 104/105»D.-Profeet; 106; 107; 108»D.-Koning; 122; 132; 139; 158p:41; 188p:40.42; 192p:34; 226p:234.419; 229; 230p:38; 233p:286.288.289; 249p:37(D. tot koning gekroond op een schild); 258p:14; 293p:44; 300p:211; 320p:104-105; 328p:182(†Salomo); 331p:164; 332p:146.168.169; 500; Dries van den Akker s.j./2007.12.09]

© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen

VoorwoordHoe wordt men heilig?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen