× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contactzoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 335  Silvester Paus

Info afb.

Silvester Paus, Rome, Italië; † 335.

Feest 2 januari (oosterse kerk) & 31 december.

Historische Gegevens
Silvester werd bisschop van Rome op 31 januari van het jaar 314.

De bisschop van Rome draagt sinds de middeleeuwen de titel Paus. 'Paus' betekent 'vader'. Hij is de opvolger van Petrus, de eerste der apostelen. Hij is de bindende factor onder de gelovigen; de eerste onder gelijken. Van het begin af aan hebben de bisschoppen van de christenheid ernaar gestreefd om de eenheid met de bisschop van Rome te behartigen. Van zijn kant speelde de bisschop van Rome daarop in.
Het was meermalen aanleiding tot machtsstrijd en conflicten; in 1054 scheidden de oosterse christenen zich af, mede omdat men het daar niet eens was met het beleid van de bisschop van Rome. In de 16e eeuw scheidde ook de Reformatie zich af, o.a. vanwege het feit dat men het pausschap niet in overeenstemming achtte met Jezus' leven en leer.
In de tijd van Silvester had de paus nog niet zo'n uitgesproken topfunctie als de huidige bisschop van Rome.

Dat was een belangrijk moment in de kerkgeschiedenis. Het viel immers één jaar nadat keizer Constantijn de Grote († 337; feest 21 mei) officieel had afgekondigd dat het christendom een bevoorrechte positie onder de godsdiensten in zou nemen in het Romeinse Rijk. En dan te bedenken dat nauwelijks tien jaar geleden, onder keizer Diocletianus (284-305), nog één van de bloedigste vervolgingen had gewoed tegen de christenen in het gehele Rijk. Silvester moet daar zelf de nodige littekens aan hebben overgehouden. Daarop zinspeelt ook herhaaldelijk de legende die rond zijn persoon wordt geweven.

Rome was zijn geboortestad. Over zijn jeugd en carrière is niets met zekerheid bekend. Het schijnt dat hij zich aangetrokken voelde tot het kluizenaarsbestaan; hij trok zich bij voorkeur terug in de eenzaamheid van de berg Soracte even buiten de stad. Men vermoedt dat hij rond 284 de priesterwijding had ontvangen.

Dat zou dan geweest moeten zijn ten tijde van paus Caius (283-296). Eén van de legendes vertelt dat Paus Marcellinus hem priester wijdde [200]; deze vervulde het bisschopsambt van Rome tussen 296 en 304.

Tijdens zijn pontificaat (= pausschap) wordt in Klein-Azië, te Nicea (tegenwoordig Noord-West-Turkije), het beroemde Concilie van Nicea gehouden. Silvester gaat er niet persoonlijk naartoe, maar hij stuurt er twee priesters naartoe. Dat Concilie (= bisschoppenvergadering) was door de keizer bijeengeroepen, omdat er een scheuring dreigde onder de christenen. De leer van Aríus hield de gemoederen bezig. Deze verkondigde dat Jezus wel een bijzonder bevoorrecht mens was geweest, maar natuurlijk niet een zoon van God kon zijn, laat staan 'de' Zoon van God. Hij had vele volgelingen ('Arianen'), met name onder de bisschoppen.
Op het Concilie van Nicea werd deze leer veroordeeld en gebrandmerkt als een ketterij.
Het is tijdens Silvesters pontificaat dat Constantijn aan de bouw begint van de Sint-Pieterskerk, de allereerste voorganger van de huidige kerk. Silvester overleed op 31 december van het jaar 335.

De eerste christenen hebben de sterfdag van de martelaren in ere gehouden; elk jaar weer vierde men op die dag de gedachtenis van diegenen die in navolging van Jezus, hun leven hadden gegeven voor de waarheid. Toen men later ook niet-martelaren als heiligen ging vereren, hield men ook van hen de sterfdag in ere, als de dag waarop ze waren geboren voor een nieuw leven. Zo ontstond van lieverlee een verjaardagskalender van heiligen.
Toen in de loop van de middeleeuwen West-Europa goeddeels gekerstend was, duidde men de dagen van het jaar zelden aan op onze manier (dag en maand), maar meestal werd een dag genoemd naar de heilige die erop werd herdacht: zo werd bv. 14 februari Valentijnsdag (naar de heilige bisschop Valentinus van Terni); 11 november werd Sint-Maarten; 6 december Sinterklaas enz.; 31 december 'Sint Silvester'. (Zie ook het verschijnsel van weerspreuken). Eventuele voor-christelijke gebruiken die men in gekerstende vorm overnam, werden dus ook naar die heilige genoemd.
Overigens is 31 december pas sinds de keizers Julius Caesar en Augustus de dag van de jaarwisseling. Daarvóór begon in het Romeinse Rijk het nieuwe jaar op 1 maart. Dat kunnen we nog horen in de Latijnse namen van de maanden september, oktober, november en december: vertaald in het Nederlands betekenen zij: zevende, achtste, negende en tiende maand.

Legende
1
Silvesters vader heette Rufinus, zijn moeder Justa. En deze naam droeg zij terecht, want ze was een rechtgeaarde vrouw. Hij kreeg zijn opvoeding van de priester Cyrinus; vandaar dat hij al vroeg veel aandacht had voor gastvrijheid. Zo ontving hij de christen Timotheus bij zich in huis op een moment dat niemand anders hem bij zich wilde opnemen omdat de christenen in die tijd vervolgd werden. Die Timotheus was als pelgrim uit Antiochië gekomen en zag gedurende één jaar en drie maanden kans het christendom te verkondigen, voordat hij de kroon van het martelaarschap verwierf. In het nachtelijk duister begroef Silvester stiekem eigenhandig de dode, onder het zingen van psalmen en gebeden, zoals in die tijd gebruikelijk was onder de christenen. De stadsprefect, een zekere Tarquinius, veronderstelde dat Timotheus een rijk man was geweest. En nu kwam hij bij Silvester die rijkdommen opeisen en dreigde hem te zullen doden als hij ze niet gaf. Toen het eenmaal tot hem doorgedrongen was, dat Timotheus geen rooie cent had bezeten, dwong hij Silvester om aan de afgoden te offeren. Zo niet, dan zouden hem de volgende dag allerlei folteringen te wachten staan. Maar Silvester antwoordde: "Dwaas, jijzelf zult deze nacht nog de eeuwige pijnigen moeten ondergaan. Dan zul je goedschiks of kwaadschiks wel moeten erkennen dat de God die wij aanbidden, de ware God is."

Deze uitspraak lijkt op die van Jezus: "Dwaas! Nog deze nacht komt men je leven van je opeisen..." (Lukas 12,20).
Hier komt een wezenlijk kenmerk van elke legende naar voren. Achter de persoon van de heilige doemt de gestalte van Christus op. Men vertelt zo over de heilige dat deze waarmaakt wat van elke christen wordt gevraagd: dat hij een andere Christus ('alter Christus') wordt.
Ook het feit dat Silvester voor de prefect wordt gedaagd is een herinnering aan Jezus, zoals hij voor Pilatus heeft gestaan.

Silvester werd onmiddellijk in de gevangenis geworpen. Tarquinius begaf zich naar een gastmaal waar hij was uitgenodigd. Maar bij het eten bleef een visgraat in zijn keel steken; doorslikken ging niet en uitspuwen ook niet. Zo stierf hij nog die nacht. Silvester werd uit de gevangenis ontslagen tot vreugde van iedereen. Want hij was niet alleen geliefd bij de christenen, maar ook bij de heidenen. Zijn gezicht leek dan ook op dat van een engel; hij kon prachtig preken; hij bewaarde zijn lichaam in zuiverheid, deed zijn werk in heiligheid; hij was intelligent, ijverig in het geloof, onvermoeibaar in de hoop en onuitputtelijk in de liefde.

Toen dan ook de bisschop van Rome stierf, Melchiades, werd hij door de aanwezige menigte aangewezen als zijn opvolger.

Dit is historisch juist: Melchiades (of Miltiades) stierf als bisschop van Rome op 11 januari 314. Hij was een Afrikaan, die op 2 juli 311 tot paus was gekozen.[133]
Natuurlijk bestond er toen nog niet zo'n ingewikkelde procedure voor de pauskeuze. In feite verliep zijn keuze, zoals destijds alle bisschopsbenoemingen verliepen. Bisschoppen van de omliggende christengemeenten kwamen tezamen in de kerk waar een nieuwe bisschop moest worden gekozen. Hun voorzitter vroeg aan het verzamelde volk, of het een geschikte kandidaat wist. Wanneer een naam genoemd werd, begon men een nauwkeurig onderzoek naar 's mans geloof en leven. Als het resultaat bevredigend was, werd hij de nieuwe bisschop. (Zo blijkt het uit de verhalen over de bisschopsbenoemingen van Ambrosius, Augustinus, Martinus, Alexander Kolenbrander enz.)

Eenmaal tot hoogste bisschop benoemd, liet Silvester onmiddellijk een lijst aanleggen van alle wezen, weduwen en armen en beval dat men in hun levensonderhoud moest voorzien. Hij was het die voorschreef dat er gevast moest worden op woensdag, vrijdag en zaterdag; bovendien bepaalde hij dat de donderdag even bijzonder aan de Heer zou worden toegewijd als de zondag. Hij voerde er de volgende redenen voor aan: ten eerste was de Heer op donderdag ten hemel gevaren; ten tweede was het de dag waarop Hij de Eucharistie had ingesteld en ten derde was het de dag waarop de kerk het heilig chrisma bereidde.
[200/2»12.31]

2
Constantijn begon de christenen te vervolgen.
Dit is historisch onjuist. Immers Silvester wordt in 314 bisschop van Rome. Dan genieten de christenen al één jaar de religieuze voorkeurspositie in het Romeinse Rijk.

De legende stelt dan ook niet zoveel belang in geschiedkundige waarheid; veeleer in gelovige waarheid: hoe de keizer van zijn 'ziekte' (= heidendom) genas (= christen werd) door zich onder te dompelen in de bron die bisschop Silvester hem zou wijzen (= doopsel). Ook in dit verhaal valt op, hoeveel verwijzingen naar evangelieverhalen erin zitten.

Silvester, de toenmalige bisschop van Rome, verliet daarop de stad en trok zich met zijn geestelijken terug in de bergen rondom. Intussen werd Constantijn gestraft voor zijn christenvervolging: hij werd aangetast door een ongeneeslijke melaatsheid. De afgodspriesters rieden hem aan drieduizend kindertjes aan de stadspoort de keel te laten afsnijden om een geneeskrachtig bad te kunnen nemen in hun nog warme bloed. Maar eenmaal aangekomen op de plaats waar ze die kindertjes bijeen hadden gedreven, zag Constantijn hoe hun moeders onder hartverscheurende kreten en met losgeknoopte haren naar hem toe kwamen rennen. Ook hijzelf kon zijn tranen niet bedwingen. Hij liet zijn wagen stilhouden en rechtop staande sprak hij: "Allen hier tegenwoordig, stadhouders, commissarissen en alle anderen, luistert naar mij! Het Romeinse volk dankt zijn waardigheid aan het mededogen dat ons altijd eigen is geweest. Het is dan ook vanuit dat mededogen dat we destijds in wetten hebben laten vastleggen dat eenieder die een kind doodde, al was het zelfs in de oorlog, de doodstraf verdiende. Wat voor een gruwel zou het dan niet zijn, als wijzelf zouden gaan doen, wat wij nota bene aan onze vijanden nog verbieden? Waar zou het nog goed voor zijn dat wij de barbaren overwinnen, als wij ons zouden laten overwinnen door de barbarij? Dus ook nu moet het mededogen overwinnen. Ik kan beter sterven en het leven van deze onschuldige trullen sparen, dan mijn eigen leven redden dat dan voorgoed aangetast zou zijn niet door ziekte maar door wreedheid!" Hij gelastte dus dat de kinderen aan hun moeders moesten worden teruggegeven met cadeautjes voor elk erbij. Met als gevolg dat die moeders, die van wanhoop huilend gekomen waren, van blijdschap huilend weer naar huis gingen. Intussen sloot de keizer zich op in zijn paleis, klaar om aan zijn kwaal te sterven. Maar in de daarop volgende nacht verschenen hem de heilige Petrus en Paulus; zij spraken: "Omdat u geweigerd hebt om onschuldig bloed te vergieten, heeft onze Heer Jezus Christus ons naar u toegezonden om u te doen genezen. Laat Silvester voor u verschijnen; hij houdt zich verborgen op de berg Soracte. Hij zal u een bron aanwijzen, waarin u zich driemaal moet onderdompelen; daarmee zult u genezen blijken van uw melaatsheid. In ruil daarvoor zult u alle afgodstempels verwoesten en de kerken van Christus weer opnieuw openstellen; Hem alleen zult u voortaan aanbidden." Bij zijn ontwaken zond Constantijn er onmiddellijk een aantal lijfwachten op uit om Silvester te zoeken.

Toen deze het escorte zag aankomen, dacht hij dat het uur van zijn martelaarschap geslagen had. Na zich aan God te hebben aanbevolen en zijn medevluchters nog voor een laatste keer moed in gesproken te hebben, stapte hij onverschrokken op de soldaten af. Constantijn sprak tot hem: "Bedankt dat u gekomen bent." Daarop vertelde hij hem zijn droom. Aan het eind vroeg hij wie toch wel die twee goden waren die hem waren verschenen. Silvester maakte hem duidelijk dat het geen goden waren, maar apostelen van Christus. Hij liet daarop de portretten halen van de apostelen, en inderdaad herkende Constantijn Petrus en Paulus meteen. Silvester liet hem nu toe tot de rijen der catechumenen ofwel geloofsleerlingen, legde hem een zevendaagse vasten op en gaf hem de raad alle gevangenen vrij te laten.

Toen Constantijn in het doopwater afdaalde, werd hij omringd door een stralend licht, en eruit komend bleek hij volkomen genezen en volkomen rein. Hij zei dat hij Christus in zijn hemel had aanschouwd.

Toch moet dit ook dit verhaal op legende berusten, want alles wijst erop, dat Constantijn zo lang mogelijk heeft gewacht met dat doopsel, onder andere vanwege het feit, dat hij als keizer maar al te vaak had te beslissen over leven en dood van mensen; dat paste niet bij een gedoopte christen; vandaar dat hij tot op zijn sterfbed geloofsleerling bleef en de status van catechumeen (= geloofsleerling) aanhield.

In de zeven dagen die op zijn doop volgde, vaardigde hij een aantal behartenswaardige wetten uit.
De eerste dag verordonneerde hij dat Christus door alle Romeinen moest worden vereerd als de ware God;
De tweede dag, dat godslastering tegen Christus zwaar zou worden gestraft;
De derde dag, dat elke wandaad aan een christen begaan, zou betekenen dat de dader daarmee automatisch de helft van zijn bezittingen zou verliezen;
De vierde dag, dat de bisschop van Rome dezelfde waardigheid en rang in het Rijk zou hebben als de keizer zelf, en dat de bisschop het recht had om overal elders bisschoppen te benoemen;
De vijfde dag, dat ieder die zijn toevlucht in een kerk zou zoeken, geen haar zou mogen worden gekrenkt;
De zesde dag, dat niemand in zijn stad of dorp een kerk zou kunnen bouwen zonder de toestemming van de plaatselijke kerkelijke overheden;
De zevende dag, dat een tiende van alle koninklijke bezittingen zou worden aangewend voor de bouw van kerken.
De achtste dag begaf de keizer zich naar de Sint-Pieterskerk en beleed daar met luide stem zijn zonden; vervolgens nam hij een schop, en stak de eerste spade de grond in voor de bouw van een nieuwe basiliek; vervolgens sjouwde hij eigenhandig twaalf bakken gevuld met aarde de kerk uit om ze daar leeg te gooien.

Hier wordt verteld over de zogeheten 'Schenking van Constantijn' (Constantinische Schenking. Deze hield in dat Keizer Constantijn uit dankbaarheid voor zijn wonderbare genezing als een knecht Silvester had binnengeleid in zijn keizerlijk paleis van Lateranen om het vervolgens aan hem te schenken. Historisch onderzoek wijst uit dat Constantijn zijn paleis schonk aan Silvesters voorganger Miltiades, meteen na zijn overwinning bij de Milvische Brug). Bovendien zou hij aan de paus de hele stad Rome ten geschenke hebben gegeven, volgens sommige documenten zelfs het gehele westerse keizerrijk. Lange tijd heeft men geloofd dat dit terug ging op historische feiten, maar de oudste documenten blijken vervalsingen uit de 8e eeuw. Deze legende werd in de middeleeuwen door de pausen van Rome gebruikt tijdens de investituurstrijd: wie heeft de uiteindelijke macht: de keizer of de paus?
[111p:724];[241p:210]

3
Toen Helena, de moeder van keizer Constantijn, dat vernam, die op dat moment te Bethanië verbleef, schreef zij haar zoon een brief. Daarin prees zij hem dat hij de afgoden had weggedaan. Maar ze verweet hem dat hij niet aan de God van de joden, maar aan een gekruisigde mens geloofde. Daarop liet hij zijn moeder bij zich terugkomen met het verzoek de beste Joodse leermeesters mee te nemen. Hij zou daar de christelijke leer tegenover zetten. Dan konden ze zelf op grond van beider uitspraken en leer uitmaken welk geloof het ware was. Hierop bracht Helena 141 Joodse leermeesters bijeen, waaronder er zich twaalf bevonden die zeer welbespraakt waren en verlicht met alle wijsheid. Zo kwam ze naar Rome. Toen zowel Sint Silvester in gezelschap van zijn priesters als ook de Joodse leermeesters voor de keizer bijeengekomen waren, om hun geloof te verdedigen, werd er overeengekomen dat ze twee beproefde, wijze mannen uit de heidenen als scheidsrechter zouden aanwijzen; dat werden Craton en Zenofilus. Want hoewel ze heiden waren, stonden ze bij iedereen als eerlijk en oprecht bekend. Zij bepaalden: als de ene rechtop stond om het woord te doen, moesten de anderen zwijgen.

Nu nam Abjathar, de eerste van Joodse leermeesters, het woord: 'De christenen roepen drie goden aan: de vader, de Zoon en de heilige Geest. Waaruit zonneklaar blijkt dat zij tegen de Wet handelen, want daarin staat: "Zie, Ik ben de Heer uw God; er is geen andere God naast mij" (Deuteronomium 32,39). Ook beweren zij dat Christus God zou zijn, vanwege de tekenen die Hij heeft gedaan. Welnu, ook in onze Wet zijn er heel wat geweest die grote tekenen hebben gedaan, maar die hebben nooit de hoogmoed gehad zich God te noemen, zoals die Christus wel doet, die door Silvester wordt aanbeden." Daarop antwoordde Silvester: "Wij hebben maar één God. Maar in onze ogen is Hij niet zo eenzaam dat Hij de vreugde zou missen van het hebben van een zoon. Maar we willen uit uw eigen boeken het bestaan van de Drievuldigheid der personen aantonen. Wij noemen God de Vader. Daarvan spreekt ook het psalmenboek: 'Hij zal tot mij roepen: U bent mijn vader' (Psalm 88,27). Wij noemen Hem de zoon. Daarover staat immers geschreven: 'Gij zijt mijn zoon, die Ik heden heb verwekt' (Psalm 2,7). Wij noemen Hem de Heilige Geest; daarover staat geschreven: 'Van de Geest die uit zijn mond komt is de wereld met kracht vervuld' (Psalm 32,6). Ook hebben we de meervoud van personen en de eenheid van zijn wezen in Gods woord: 'Laten wij een mens maken naar ons beeld, die aan ons gelijk is.' Hoewel het dus drie personen zijn, is het toch slechts één God; wij kunnen dat met een voorbeeld verduidelijken." Daarop nam hij het purpergewaad van de keizer in de hand en zei: "Kijk, ik maak er nu drie vouwen in." Daarop vouwde hij de stof weer glad en zei: "Ziet u wel dat die drie vouwen nog steeds dezelfde stof uitmaken; zo is God drievuldig en toch één wezen. Verder zei Abjathar dat die wonderen iemand nog niet aan God gelijk maken, want er zouden er wel meer geweest zijn die wonderen hebben verricht, zonder dat ze zich God noemden, zoals Christus wel heeft gedaan. Maar daarmee heeft Hij zich juist wel als God geopenbaard. Want telkens als er waren die grote tekenen verrichtten, dan heeft Hij dat niet willoos ondergaan, integendeel, Hij heeft ze ervoor gestraft, zoals Dathan en Abiron (Numeri 16) en nog vele anderen. Hoe zou Christus zich dan ten onrechte God kunnen noemen? In dat geval zou God Hem toch met zijn toorn hebben weten te vinden. Maar integendeel: zijn kracht werkte aldoor in Hem." Daarop spraken de rechters als oordeel uit: "Het is duidelijk dat Abjathar door Silvester is overwonnen. Immers ook het verstand leert, dat Christus geen doden ten leven had kunnen wekken, als Hij zich alleen maar God had genoemd, zonder het inderdaad ook te zijn."

Toen Abjathar zich overwonnen zag, stond de tweede leermeester op, Jonas geheten en zei: "Abraham kreeg van God de opdracht dat hij zich moest laten besnijden tezamen met zijn zonen; dat werd hem als gerechtigheid aangerekend jegens God. Wie dus niet besneden is, is ook niet gerechtvaardigd." Daarop antwoordde Silvester: "Wij weten dat Abraham aan God behaagde en Gods vriend genoemd werd, ook nog voordat hij besneden was. Daaraan kun je zien dat het niet de besnijdenis was waardoor hij gerechtvaardigd werd, maar zijn geloof in een leven van gerechtigheid. Want hij ontving die besnijdenis immers niet om geheiligd te worden, maar als teken van onderscheid." Op die manier werd hij dus overwonnen.

Toen stond de derde op; die heette Godolias, en zei: "Hoe kan jullie Jezus nou toch God zijn: Hij is geboren, door de duivel verzocht, verraden, uitgekleed, met gal gelaafd, vastgebonden en begraven? Dat soort dingen horen toch helemaal niet bij God?" Daarop antwoordde Silvester: "Alles wat onze God heeft doorgemaakt, wordt in jullie eigen boeken van tevoren aangekondigd. Van zijn geboorte zegt Jesaja: 'Zie, een maagd zal ontvangen en een zoon baren...' (Jesaja 7,14). Van zijn bekoring spreek Zacharja: 'Ik zag Jezus, de hogepriester, voor de engel staan, terwijl de satan stond aan zijn rechterhand om hem tegen te werken' (Zacharja 3,1). Over zijn verraad horen we David in de psalmen: 'Wie mijn brood gegeten heeft, treedt mij tegemoet met verraad in de zin' (Psalm 40,10). Over zijn ontkleding staat daar ook: 'Zij hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld en er het lot over geworpen' (Psalm 21,19). Over de bittere drank: 'Mijn spijzen hebben ze met gal gemengd en toen ik dorst had, hebben zij mij azijn te drinken gegeven' (Psalm 68,22). Over de gevangenname zegt Ezra: 'Jullie hebben mij vastgebonden, alsof ik niet de vader was die jullie verlost heeft uit Egypteland; jullie hebben mij luidkeels aangeklaagd voor de rechter en mij vernederd, terwijl ik aan het hout hing, en jullie hebben mij verraden.' Over zijn begrafenis zegt Jeremia: 'Door zijn begrafenis zullen de doden opstaan'." Hierop zweeg Godolias stil: hij wist er niets op te zeggen. Men was dus van oordeel dat ook hij overwonnen was.

Toen stond de vierde op, Annas geheten, met de woorden: "Alwat onze profeten over anderen hebben gezegd, betrekt Silvester op zijn Christus. Hij moet maar eens bewijzen dat het inderdaad allemaal op die Christus sloeg." Daarop antwoordde Silvester: "Zoekt u maar eens een ander die uit een maagd werd geboren, met gal gedrenkt, met doornen gekroond, gekruisigd, gestorven, begraven, uit de doden opgestaan en ten hemel opgevaren is." Toen merkte Constantijn op: "Als hij inderdaad geen ander vinden kan, dan is hij overwonnen." Zo moest Annas zich gewonnen geven, want hij kon inderdaad niemand anders noemen.

Toen stond de vijfde op, Doeth, met de woorden: "Als uw Christus van David afstamt en heilig is, zoals u beweert, waarom moest hij dan gedoopt worden, alsof hij nogmaals geheiligd moest worden?" Daarop antwoordde Silvester: "Zoals de besnijdenis een einde vond in zijn besnijdenis, zo vond onze doop in de zijne een heilig begin. Hij is dan ook niet gedoopt met de bedoeling zelf nog heilig te worden, maar om ons heilig te maken." Daarop deed Doeth er het zwijgen toe. En Constantijn merkte op: "Hij zou niet zwijgen, als hij er nog iets tegenin zou weten te brengen.

Toen sprak Chusi, de zesde: "Wij zouden graag zien dat Silvester ons eens uitlegt waarom het juist een maagd moest zijn die Christus voortbracht." Silvester antwoordde: "De moeder van de eerste mensen was de aarde; op dat moment was zij nog rein en maagdelijk, want op dat moment had zij zich nog niet geopend om het bloed van mensen op te nemen, en was zij nog niet vervloekt door het dragen van doornen; ook was er nog mens in haar begraven, of was zij al aan de slang te vreten gegeven. Zo moest ook de tweede Adam uit de maagd Maria geboren worden. Immers, zoals de slang de zoon van de ene maagd had overwonnen, zo moest ze door de ander overwonnen wórden. In het paradijs had zij Adam overwonnen, in de woestijn bekoorde zij Christus; zij had Adam overwonnen met eten, zo moest door Christus overwonnen worden door vasten." Op die manier dolf ook Chusi het onderspit.

Toen sprak de zevende, die Benjamin heette: "Hoe kan Christus Gods zoon zijn: hij werd immers door de duivel bekoord om in zijn honger van stenen brood te maken; en hij werd op de tinnen van de tempel gebracht om er de duivel te aanbidden." Daarop antwoordde Silvester: "De duivel behaalde de overwinning doordat Adam naar hem luisterde en at; zo moest Christus de vijand overwinnen door te vasten en geen acht te slaan op zijn woorden. Maar u moet goed begrijpen dat Christus niet werd bekoord in zijn goddelijkheid, maar in zijn menselijkheid. Drie maal werd hij bekoord, omdat hij zo op ons zou lijken, ons van de bekoringen zou verlossen en ons zou aantonen hoe je bekoringen overwint. Want het gebeurt maar al te vaak dat de mens de vijand overwint door zelfbeheersing en dat hij het dan weer probeert met wereldse eer en daarna met zucht tot macht en heerschappij. Hier heeft Christus de duivel overwonnen en ons daarmee een voorbeeld gegeven hoe ook wij de overwinning moeten behalen."

Daarna stond Aroël op, de achtste leermeester, met de woorden: "Wij weten dat God het allervolmaaktste wezen is en niets nodig heeft. Waarom zou Hij het dan nodig gehad hebben om in Christus geboren te worden? Bovendien waarom wordt jullie Christus Het Woord genoemd? Het is trouwens ook duidelijk waarom God nooit vader kon heten, voordat Hij een zoon had. Dus als Hij pas daarna Christus' vader kan worden genoemd, moet je concluderen dat Hij dus toch veranderlijk is...?" Daarop antwoordde Silvester: "De Zoon is uit de Vader geboren vóór alle tijden, dus voordat hij alle schepselen uit het niets tevoorschijn riep. Hij is in de tijd geboren om degenen die verloren waren, terug te brengen. Hij had ze met een enkel woord van Hem terug kunnen brengen; hij verloste ze echter door zijn lijden en dat krachtens zijn menszijn, want zijn goddelijkheid kon niet lijden. Het is dan ook niet een onvolmaaktheid, maar juist een volmaaktheid van zijn god-zijn, dat Hij niet lijden kan. We noemen de Zoon van God het Woord, omdat de profeet zegt: 'Mijn hart bracht een goed woord uit' (Psalm 44,02). God is altijd vader geweest, want ook de Zoon bestaat van eeuwigheid: de Zoon is zijn Woord, zijn wijsheid en zijn kracht. Zijn Woord, omdat er staat geschreven: 'Mijn hart bracht het woord uit'; zijn wijsheid, want er staat geschreven: 'Ik ben uit de mond van de allerhoogste voortgekomen; en ik ben geboren vóór alle schepselen uit' (Jezus Sirach 24,05); zijn kracht, want er staat geschreven: 'Voor de waterbronnen ontsprongen en voor de bergen werden gegrondvest, werd ik geboren' (Spreuken 08,24). Omdat de Vader van eeuwigheid af niet zonder zijn Woord, zijn wijsheid en zijn kracht is geweest, kan Hij die naam toch niet pas in de tijd ontvangen hebben?"

Toen stond Jubel op, de negende leermeester: "Het huwelijk is door God niet vervloekt of verboden; waarom laten jullie je God dan niet binnen een huwelijk geboren worden? Willen jullie toch het huwelijk onderwaarderen? En anderzijds: hoe kan de almachtige bekoord worden? Hoe kan Hij lijden, als Hij alle kracht is? Hoe kan Hij sterven, als Hij het leven zelf is? Trouwens, je schotelt ons ook twee zonen voor: één die door God wordt voortgebracht en een andere die door de maagd wordt voortgebracht. En hoe moet ik me dat voorstellen: dat de menselijkheid lijdt, maar de goddelijkheid, waarmee zij is verenigt, niet?" Silvester antwoordde: "Wij prijzen de maagdelijke geboorte niet, omdat wij het huwelijk zouden onderwaarderen, maar omdat het gezond verstand het ons leert. Het huwelijk wordt trouwens helemaal niet versmaad, maar juist integendeel geëerd doordat de maagd die Christus voortbracht, inderdaad uit een huwelijk is voortgekomen. Christus werd bekoord, opdat Hij daardoor alle bekoringen van de duivel zijn kracht zou doen verliezen. Hij leed opdat Hij door zijn lijden aan alle pijn een eind zou maken. Hij stierf opdat hij daardoor de macht van de dood teniet zou doen. Gods enige zoon is in Christus; juist zoals de ware Zoon van God onzichtbaar is, zo is Christus zichtbaar. Wat goddelijk aan Hem is, is onzichtbaar; het menselijke is zichtbaar. Dat zijn mensheid het lijden kon ondergaan, zonder dat zijn goddelijkheid daardoor werd aangetast, wil ik laten zien aan de hand van het voorbeeld van het purper van de keizer hier. Eigenlijk is het wollen stof waar het bloed aan toegevoegd wordt: dat geeft die purperen kleur. Maar wat werd er nu eigenlijk met mensenhanden bereid en in draden gesponnen; wat werd er uiteindelijk gedraaid en gespannen? De kleur van de keizerlijke waardigheid of dat wat de wollen stof was voordat het purper werd? Welnu, de wollen stof is de mens, de purperen kleur is God, die wel degelijk bij het lijden aanwezig was, aan het kruis genageld, maar toch aan het lijden niet ten onder ging."

Toen sprak Thara, de tiende leermeester: "Die gelijkenis klopt niet, want de kleur lijdt met de wollen stof mee." Alle aanwezigen ontkenden dat, maar Silvester antwoordde: "Luister dan nog naar een ander voorbeeld. Er staat een boom in de volle zonneschijn. Wat men die boom nu ook verder voor pijnlijks aandoet met hakken of slaan, dat doet aan die zonneschijn niets af. Zo is het ook met mijn God: hoeveel hij ook in zijn menselijkheid lijdt, dat maakt voor de helderheid van de goddelijke zonneschijn niets uit: die blijft puur en rein en onaangetast door alle lijden."

Toen sprak Sileon, de elfde leermeester: "Als het waar is wat de profeten van uw Christus hebben voorspeld, waar komt dan al die spot, dat lijden en die dood vandaan?" Daarop antwoordde Silvester: "Hij heeft honger geleden opdat Hij ons te eten zou geven; Hij heeft dorst gekend, opdat hij ons in onze dorheid levend water in overvloed zou geven; Hij werd bekoord opdat wij daardoor van de aanvechtingen van de duivel verlost zouden worden; hij werd gevangen genomen, opdat wij daardoor uit de gevangenschap van de duivel bevrijd zouden worden; Hij werd bespot opdat wij niet meer ten offer zouden vallen aan de bespottingen van de boze geesten; Hij werd vastgebonden, opdat wij uit de banden van de eeuwige vervloeking zouden worden losgemaakt; Hij werd vernederd, opdat wij door Hem verheven zouden worden; Hij werd naakt uitgekleed opdat wij de naaktheid van de zondeval met de mantel van zijn liefde bedekt zou worden; Hij werd met doornen gekroond, opdat wij de rozen van het verloren paradijs weer terug zouden krijgen; Hij werd aan het hout gehangen opdat Hij daardoor de boze begeerten zou weten te verdrijven die ook bij het hout was begonnen; Hij werd met gal en azijn gedrenkt, opdat Hij ons naar het land van melk en honing zou geleiden waar hij de zoetvloeiende bronnen voor ons zou doen stromen; Hij heeft de dood ondergaan, opdat wij daardoor onsterfelijk zouden worden; Hij werd begraven, opdat Hij daardoor de begrafenis van de zaligen zou zegenen; Hij is uit de dood opgestaan, opdat Hij aan de doden het leven terug zou kunnen geven; Hij is ten hemel opgestegen, opdat Hij voor ons de poort van de hemel zou ontsluiten; Hij zit aan de rechterhand van God, opdat Hij daar de gebeden van de gelovigen zal kunnen verhoren."

Toen Silvester aldus uitgesproken was, overlaadden de keizer, de rechters en zelfs de Joden hem met complimenten.

Toen stond Zambri op, de twaalfde leermeester en sprak met grote tegenzin: "Gij, wijze rechters, het verbaast mij dat u al deze leugenachtigheden wenst te geloven en dat u aldus suggereert dat Gods almacht in woorden zou zijn vast te leggen. We zullen de woorden laten rusten en ons met de werken bezighouden. Dwazen zijn het die aan de gekruisigde geloven, want ik ken de Naam van de almachtige God. Die is zo groot en van kracht vervuld, dat zelfs de stenen niet in staat zijn Hem te verdragen; ja er is zelfs geen enkel schepsel dat Hem uit kan houden. Ik wil laten zien dat het waar is wat ik zeg. Breng een wilde stier hier. Die zal meteen dood neervallen op het moment dat ik hem de Naam in het oor fluister." Daarop zei Silvester: "En hoe kon u dan die naam in u opnemen zonder toe te horen?" Daarop antwoordde Zambri: "Dat geheim zult u als jodenvijand nooit te horen mogen krijgen." Daarop werd er een wilde stier aangevoerd. Honderd sterke mannen konden hem maar ternauwernood in bedwang houden. Zambri fluisterde hem een woord in het oor; daarop zette die stier het op een brullen, begon met zijn ogen te rollen en viel dood neer. De Joden kraaiden victorie en lachten Sint Silvester uit, maar die zei: "Dat was niet de Godsnaam, maar de naam van de allerergste duivel. Mijn Heer Jezus Christus kan meer als levende wezens doden; Hij kan de doden weer levend maken. Want doden zonder weer levend te maken, dat kunnen leeuwen, slangen en ale andere wilde beesten ook. Als hij daarom wil dat ik werkelijk geloof dat het Gods naam was die hij heeft uitgesproken, laat hij dan die naam nog eens uitspreken en de stier aldus weer levend maken. Want van God staat geschreven: 'Ik dood en maak weer levend' (Deuteronomium 32,39). En als hij die stier niet meer levend kan maken, dan moet het zonder enige twijfel wel de naam van een duivel geweest zijn; want de duivel kan wel doden, maar niet weer ten leven wekken." Nu drongen de rechters er bij Zambri op aan dat hij de stier weer tot leven zou brengen. Maar die zei: "Laat Silvester hem maar levend maken in naam van Jezus de Galileeër. Dan zullen wij allemaal in Christus geloven. Maar wij denken dat hij eerder vleugels krijgt en kan vliegen dan dat hij dit kunststuk kan volbrengen." In die geest spraken ook de andere joden: dat zij gelovig zouden worden, als hij de stier weer tot leven zou brengen. Toen sprak Silvester een gebed, boog zich naar het oor van de stier en sprak: "Gij, naam van vloek en dood, ik gelast u in naam van Jezus Christus dat u uit hem gaat, en in dezelfde naam gelast ik u, stier hier, dat u opstaat en rustig terug gaat naar uw kudde!" Toen stond die stier op en ging volkomen tam en zachtaardig daar vandaan.

Dat maakte keizerin Helena gelovig, alsmede de joden, de rechters en al het aanwezige volk met haar.

Een paar dagen later kwamen een paar afgodspriesters aan Constantijn zeggen: "Heilige Keizer, een eind verderop zit er een draak in een kuil. Sinds u tot het christelijk geloof bent overgegaan, doodt hij elke dag wel meer dan driehonderd met zijn adem." De keizer liet dit weten aan Silvester; deze gaf hem ten antwoord: "Uit naam van Christus verbied ik hierbij aan die draak nog enig kwaad te doen." Die priesters beloofden zich tot Christus te bekeren, als het waar was. Nu begaf Silvester zich in gebed. Daarin verscheen hem de Heilige Geest met de woorden: "Ga onmiddellijk naar die kuil en daal er onbevreesd in af met nog twee priesters, en als je tegenover dat ondier staat, voeg hem dan deze woorden toe: 'Jezus de Heer, geboren uit een maagd, gekruisigd en begraven, opgestaan en gezeten aan de rechterhand van de Vader zal eens hier komen om te oordelen levenden en doden. Dus moet jij Satan, hier wachten totdat Hij komt.' Dan moet je zijn bek met een touw dichtsnoeren; je legt hem aan de ketting met een ring waarop het teken van het kruis staat afgebeeld. Daarna kom je bij mij terug om het brood te eten dat ik voor je heb klaargemaakt.

Silvester daalde dus met zijn twee priesters de 150 treden af in de kuil. Zij hadden twee lantaarns bij zich. Hij sprak de woorden uit die de Heilige Geest hem had ingegeven, en snoerde hem de bek die blies en floot van razernij. Tenslotte legde hij hem aan de ketting zoals de bedoeling was. Toen hij de kuil weer uitkwam, trof hij daar de twee tovenaars die hem waren gevolgd om te zien of hij echt wel op de draak af durfde te gaan. Zij lagen halfdood op de grond, verzengd als ze waren door de ziekmakende adem van het monster.

In deze legende weerspiegelen zich de antijoodse gevoelens die onder de christenen van de middeleeuwen wijd verbreid waren.
De discussie spitst zich toe op het geloofsstuk van de verrijzenis, verzinnebeeld in de wederopstanding van de stier.

De heilige bracht ze tot het leven terug en nam ze gezond en wel met zich mee. Die bekeerden zich meteen evenals trouwens een grote menigte.

Toen de gelukzalige Silvester uiteindelijk zijn einde voelde naderen, gaf hij zijn geestelijken drie waarschuwingen mee: hij waarschuwde ze dat ze elkaar lief moesten hebben, dat ze hun kerken met wijsheid moesten besturen en dat ze hun kudden moesten behoeden voor de beet van de wolf. Daarop stierf hij in de Heer. Dat was in het jaar 320.

Meestal ziet men in zo'n verderfelijke monster het heidendom dat vele mensen doodt; dat ze weer ten leven worden gewekt duit dan op hun bekering tot het christendom[108p:468].
[183]

Verering & Cultuur
Hij ligt begraven in de San Silvestro in Capite te Rome. Deze kerk had hij zelf laten bouwen boven de catacomben van Priscilla.

Tezamen met Martinus van Tours († 397; feest 11 november) behoort hij tot de eerste niet-martelaren die toch als heiligen worden vereerd [126]. Sommigen menen zelfs dat zijn feest al vaststaat in het jaar 354 [109]. Het is historisch zeker dat hij door de gelovigen al vanaf de 5e eeuw als heilige wordt vereerd. In Zuid-Duitsland vinden we daarvan de eerste sporen aan het eind van de 11e eeuw: het rechter zijaltaar van de kerk te Bamberg werd onder meer aan Sint Silvester toegewijd. Ongeveer in dezelfde tijd wordt hij ook uitdrukkelijk genoemd bij de heiligen aan wie een zijaltaar wordt toegewijd in klooster Hirsau (Schwarzwald). In de loop van de 12e eeuw is er een Duitstalige uitgave van zijn legende voorhanden [132/2p:24.26.108]. Uit de afbeeldingen hierna blijkt dat zijn verering zich uitstrekt over heel Europa: Italië, Frankrijk, (Zuid-)Duitsland; in het verdwenen Zeeuwse plaatsje Nieuwlande zijn bedevaartsinsignes gevonden waaruit blijkt dat men speciaal naar het Zuid-Belgische Mesen trok om er de voorspraak van Sint Silvester in te roepen.

Hij wordt afgebeeld als paus (ruimvallend gewaad en met tiara = driekroon); er wordt hem een scherm boven het hoofd gehouden. Een boek in zijn handen wijst op het pauselijk leergezag. In de middeleeuwen is hij een grijsaard met een baard; in de Renaissance juist zonder baard, een enkele keer zelfs jeugdig. Vaak in gezelschap van een stier, natuurlijk vanwege de legende. Soms wel met een draak of slang die met zijn giftige adem talloze mensen doodt, ook dat natuurlijk vanwege de legende. Een enkele keer met een engel of met een olijftak (= symbool van de vrede: duidt op de vrede die de kerk sinds Constantijn en Silvester genoot)[103;107;108]. De hierboven vertelde Silvesterlegende staat in zijn geheel afgebeeld in de kapel van San Silvestro die zich bevindt in de kerk van de Quattro Coronati (de zogeheten Vier Gekroonde Martelaren) te Rome.

Hij is patroon van de huisdieren en wordt aangeroepen voor een goede oogst. Vanwege het feit dat hij vooral in Rome vele kerken heeft doen bouwen wordt hij (met name in Frankrijk) vereerd als patroon van de metselaars en de steenhouwers [216p:25]. Omdat zijn feestdag op oud en nieuw valt, is oudjaar naar hem genoemd: 'Silvesteravond' en wordt zijn voorspraak ook gevraagd voor een gelukkig nieuwjaar.

In Mâcon kent men het volgende rijmpje (plaatselijk dialect):
'Y est aujourde la Saint-Sylvestre
Que l'bon Dieu protège v'té bêtes
La volaille du renat
La cornette si vous piat.'
[Sint Silvester is't vandaag;
dat God uw vee behoede graag
geen vos een kip verschalkt
je man niet achter rokken zwalkt]

In het oude Bourgondië kende men trouwens vele gebruiken. Zo werkte men niet op Sint Silvester te Jouvençon; anders kreeg je een misoogst, of kon je gebeten worden door een slang en blind worden. Op sommige plaatsen hield men op Sint- Silvester een bedevaart om zegen over het vee af te smeken. Ook trok men hier en daar tegen middernacht naar het kerkhof; daar knielde men neer en bad er om de bescherming van het vee.

In Chalon-sur-Saône vereerde men in een zijkapel van de hoofdkerk een belangrijke relikwie van Sint Silvester; het betrof hier een arm van de heilige. Men vertelt dat de heilige bisschop Lupus (of Loup, gestorven ca 610!) al bij die relikwie 's nachts had gebeden en gewaakt [300p:363].

Ook in het Duitse taalgebied kent men bedevaarten, waarbij Silvester aangeroepen wordt om genezing of bescherming van het vee te verkrijgen. Op sommige afbeeldingen ziet men een complete parochiegemeenschap op het moment dat er in de omgeving een besmettelijke ziekte onder het vee was uitgebroken, op bedevaart; mannen en vrouwen gescheiden, zoals toen gebruikelijk was. Links van Maria zien we Sint Leonardus, o.a. patroon van de paarden, en rechts Sint Silvester.

In Schiltach (Schwarzwald) wordt tot op de dag van vandaag in de oude-jaarsnacht de Silvester-ommegang gehouden. Na de kerkdienst bij de afsluiting van Oudjaar lopen de gelovigen, gewapend met lampjes en lantaarns, in processie naar het marktplein. Daar wordt een lofzang 'Nun danket alle Gott' gezongen. Vervolgens trekt men naar de pastorie, waar men nog een lied zingt: 'Ehre sei jetzt und mit Freude'. Daarna houdt de pastoor een korte toespraak. Tenslotte gaat men gezamenlijk naar het gemeentehuis, waar de burgemeester zijn nieuwjaarsrede houdt. In Westhausen verzamelen zich in de Silvesternacht een paar honderd ruiters en houden een Silvesterrondrit [229p:678].

Weerspreuk(en)
'Is Silvesternacht vriezig en klaar,
wijst dit op een goed nieuw jaar.'

'Silvester Wind und warme Sonn'
wirft jede Hoffnung in de Born.' [213]
[Silvester zon met wind
slaat hoop de bodem in]

'Silvesterwind met morgenzonneschijn
geeft zelden goede wijn.' [214]

'Silvesters Nachtwind und Morgensonn'
verdirbt die Hoffnung auf Wein und Korn.' [213]
[Silvesternacht met wind en 's morgens zon,
geen hoop op graan en wijn in de ton]

'Sint Silvesterwind met zonneschijn,
geeft zelden goede wijn.'[213]

'Wind in der Silvesternacht,
wenig Hoffnung aufs Jahr gemacht' [ 213]
[Waait met Silvesternacht de wind
maakt dat je 't komend jaar hooploos vindt]


Bronnen
[000»bk:Cowie:62; 000»bk:Pausen:22; 000»jrb; 101a; 109p:835(vig).817; 111p:725; 111a; 122; 126; 132; 133p:292; 141»01.02; 157p:30.31; 158p:46; 183»12.31; 191p:261.264; 192p:69; 200/2»12.31; 226p:418; 241p:210(door keizer gediend); 256p:173(593); 268p:172; 291; 293p:250; 297p:141; 300p:362.492; 305p:28; 328p:133(† onstantijn); 332p:40; Dries van den Akker s.j./2007.12.09]

© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen

VoorwoordHoe wordt men heilig?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen