×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Vertaling Dries van den Akker s.j., gecorrigeerd door Werner Sormani s.j.
1592
Op weg naar de Hollandse Missie - vlak na Antwerpen - viel Pater de Leeuw in handen van rondschuimende Geuzen. Op de achtergrond de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen.
Cornelius Duyst en Willem de Leeuw hebben dit jaar een begin gemaakt met de Hollandse Missie.
Beiden gingen van Antwerpen naar Dordrecht, en beiden werden door rondschuimende soldaten lastiggevallen. Willem ging naar Utrecht, Cornelius kwam naar Delft. Tot grote vreugde van de plaatselijke bevolking, want Duyst was zelf Delvenaar en hij begon de statie vanuit een ambtenarenfamilie. Dat jaar nog bezocht hij meerdere steden van Holland en overal bracht hij de overgebleven katholieken bij elkaar.
1593
In dat jaar ging hij vanuit Delft naar Zeeland en met grote ijver doorkruiste hij de 7 eilanden van deze provincie.
In Vlissingen doopte hij 12 kinderen, in Goes 20, en nog een aantal in verschillende andere plaatsen. Velen bracht hij terug tot het geloof van de vaderen. Tenslotte keerde hij terug naar Delft.
1594
In Den Haag werd door de Staten Generaal een plakkaat uitgevaardigd tegen priesters en katholieken. Omdat er door de burgemeester erg op gelet werd, bracht hij op één dag soms op twee of drie verschillende plaatsen kleine groepjes bijeen; voor het overige zette hij de omzwervingen voort, die hij in de afgelopen jaren begonnen was.
1595
Dit jaar was allesbehalve rustiger dan het vorige. Als hij in de ene stad door tegenstanders werd gezocht, vluchtte hij naar een andere [evangelie!]. Herhaaldelijk waren het ketterse leiden zelf, die hem wezen op het gevaar dat hem boven het hoofd hing.
1596
Na de wijngaard thuis in Delft te hebben verzorgd, bezocht hij Enkhuizen, Hoorn, Alkmaar, Haarlem, Leiden, Dordrecht en de steden op de Zeeuwse eilanden.
1597
Naast de verzorging van Delvenaren werden de provincies Holland en Zeeland bezocht. Tot vier maal toe bracht hij er meer dan 50 tot het geloof terug; hij doopte meer dan 130 mensen, zowel kinderen als volwassenen. Het kwam tot een onverwacht bekering van een mennonitische familie, van een adellijke dame en nog een aantal anderen.
1598
Dit jaar kwam ook De Leeuw geruime tijd in Delft meehelpen. Duyst ging zo'n beetje alle steden van de Staten generaal af en bracht er velen terug tot het gebruik van de sacramenten: ongeveer 70 werden met het heilzame water gewassen onder wie een aantal volwassenen die mennonist waren. Dit jaar begon ook een aantal maagden hun wereldse kledij af te leggen.
1599
Hij gaf de gewone zorg aan de zijnen 'omdat de velden wit stonden van de oogst'. Hij trok naar Zeeland en bezocht er zowat alle steden en dorpen. Kerstmis vierde hij in Middelburg. Toen werd hij ziek en kwam naar Delft terug.
1600
Door ziekte sterk vermagerd preekte Duyst voor de Delvenaren meer door zijn houding dan met woorden. Tenslotte zorgden de langdurige verzwakking door zijn kwalen en de pijn van een steen ervoor dat hij alle kracht verloor, zodat hij de komende tien jaar in de mate dat hij overleefde, alleen nog zorg besteedde aan Delvenaren en de bewoners van Delfland.
1601/05
Dit was een jubeljaar. Meerderen kwamen tot inzichten gaven de ketterij op. Voor Duyst waren dit jaren van gevaar en vrucht. Ondanks zijn zwakke gezondheid verzette hij nauwelijks minder werk dan een gezonde kerel. Nicolaus Romaeus bracht hem hulp door vanuit Middelburg Holland te doorkruisen.
1606
Dit jaar werd Duyst bij de schout aangegeven door een kwaadwillende vrouw. Deze viel gewapenderhand het huis binnen waar hij juist een bijeenkomst hield. Hij glipte uit de groep weg en wist over het dak te ontkomen. Om de schout het toetreden van de bovenverdieping te verhinderen, belemmerde een jongeman hem de weg met een getrokken zwaard. Dat het goed afliep is meer geluk dan wijsheid. Niet lang daarna werden alle goederen van die schout vanwege allerlei wandaden verbeurd verklaard; hijzelf kwam ellendig aan zijn eind.
1607/09
Terwijl Duyst het met zijn aanhoudende kwalen steeds te stellen had, kreeg hij veel hulp van Romaeus. Hij nam nu ook Delfland voor zijn rekening, nadat hij ook in het Rotterdamse veel werk had verzet. Duyst ontsnapte herhaalde malen aan de fanatieke vervolgingen door de schout. Mathaeus Clinger trad op als vervanger van de vertrekkende Romaeus en de zieke Duyst.
1611
Lodewijk Makeblijde voegde zich in de maand juli bij hem als vaste medewerker.
Er zijn nog documenten van Lodewijk over de statie van de stad uit de tijd dat Duyst in 1592 arriveerde en van rond zijn eigen komst in 1611. Er waren vier priesters in de stad: Duyst, Bernardus, de plaatselijke pastoor, die echter teruggetrokken leefde en nog twee wereldheren, elk over de 70. In Rotterdam, Schiedam, Brielle en de omliggende dorpen was er in die tijd geen enkele priester uit de wereldheren. Makeblijde maakte zijn opwachting bij Bernardus, de plaatselijke geestelijke, en per brief bij Sasbout die op dat moment in Keulen verbleef. Hij werd eervol onthaald door Catharina van der Wiel(en) en besteedde zijn eerste zorg aan de Delvenaren en de omgeving van Delft. Doordat hij veel te hard werkte, werd hij zwaar ziek.
1612
Duyst overleed op 22 februari in geur van grote heiligheid zoals blijkt uit verschillende ik mag wel zeggen wonderen die hij voor en na zijn dood gedaan heeft voor Ida Thomasdr., Cornelia Anselmusdr., Catharina Willemsdr., Sofia van Jacobus Duyst, een nichtje van zijn zuster; zij worden allemaal vermeld in de schitterende lijkrede op hem. Het lichaam van de overledene werd begraven in de Sint Hippolytuskerk in de noordarm van het kruis; op dezelfde plek ligt Johannes Smit begraven, de wereldheer, die in Rome aan Clemens VIII verzocht de Hollandse Missie te beginnen. Op hun grafsteen is een uitgehouwen kelk te zien. Bernardus, de plaatselijke pastoor, overleed in datzelfde jaar, zodat Makeblijde als enige voor de Delvenaren bleef zorgen. Vanwege de vervolgingen veranderde hij haast elke dag van verblijfplaats. Hij wist uit handen te blijven van de schout door zijn grote voorzichtigheid en door geld.
1613
Het werk in de stad en op het platteland blijkt veel vrucht op te leveren. Meerderen weet hij tot het geloof terug te brengen, m.n. 11 families alleen al door zijn katechismusonderricht. Een wereldheer die tot ketterij vervallen was, en in Delfland een geestelijk dienstwerkje verrichtte, had tijdens het spreken een stukje van zijn tong afgebeten op het moment dat hij zijn godslasteringen tegen de katholieken richtte. Hij verloor zijn stem en niet lang daarna zelfs het leven.
1614
Dit jaar in totaal 1500 katholieken geteld, afgezien van hen die in grote getale vanuit de dorpen naar Delft toekomen. De hoogeerwaarde heer Sasbout had 2 [priesters] gezonden om de overleden Bernardus te vervangen. De ene leed aan de vierdaagse koorts en heeft dit jaar nauwelijks iets gedaan in Delft; hij bracht daarentegen een groot deel van het jaar door in de baden van Spa.
De ander, nog tamelijk, jong, verbond zich onmiddellijk aan de dienst van hen die op het Bagijnhof kerkten, zonder iets te doen voor de anderen uit de stad. Er bestaan een aantal brieven die Makeblijde op 30 november van dit jaar schreef aan Carolus Scribani, waarvan hier een korte samenvatting: hij vertelt hoe hij benoemd was voor de Missie; hoe die benoeming in twijfel werd getrokken door de Delftse ordinarius, dat hij door de wereldheren ervan beschuldigd werd zich niet aan de afspraken te houden, dat het hem verboden werd te preken, tenzij na de ordinarius ervan in kennis gesteld te hebben; ook dat hij met Den Haag en Leiden contact heeft gehad; hij vertelt over de ongemakken, voortvloeiend uit de ontkenning van zijn pastoraal dienstwerk.
1615
Omdat Makeblijde in zijn eentje niet opgewassen bleek tegen het werk en doordat hij zich hiermee te intensief bezighield, werd hij ernstig ziek op het feest van Sint Matthias [14 febr.], zodat hij het huis niet uitging tot Pasen ['regalia', aldus Gerritt Verhoeven] van het jaar daarop. Per gelofte wijdde hij zich aan OLV 'Apricollensis' [= Maria in de Sonne? beeldje Wilsveen?] en werd prompt beter. Hij begon aan het door hem geschreven boekje 'over de 12 zalen in het hemels koninkrijk'. Onderzocht wordt of de huisschrijver wel degelijk over dit jaar over Makeblijde een jaarverslag geschreven heeft: het vertelt veel over zijn vervolgingen en dienstwerk, dat door geen vervolging onderbroken werd, wat niet erg betrouwbaar verteld wordt.
1616
Weer helemaal beter bezoekt hij de dorpen. Hij vertelt hoeveel onwetendheid inzake geloof hij aantreft onder de boeren van Loosduinen en waar al die geloofsonkunde vandaan komt bij de mensen. De oorzaken moeten gezocht worden in de verwarring onder de Delvenaren in 1614. Er waren in de stad zo'n 2000 katholieken; er werden 120 doopsels toegediend.
1617
Dit jaar wordt alles 's nachts gedaan wegens de vervolgingen. Vijf keer is Makeblijde door de schout bedreigd, maar het bleef bij vergeefse pogingen. Hij oogstte aanzienlijke vrucht bij een familie in Vlaardingen en één aan de Schie.
1618/19
Heel wat vielen er van hun geloof af en werden lastig voor de katholieken. Hij hield zich afzijdig van het openbare leven en herhaaldelijk werd hij door geschreeuw en lastig gevallen. Tenslotte werd hij in de maand juli door de overheidsdienaar Theodorus Brunsen opgepakt bij het voorlezen van het evangelie. Door de zorg van twee schatrijke mannen werd hij in het huis van zijn arrestatie achtergelaten; tenslotte werd hij na betaling van 600 guldens weer in vrijheid gesteld. Vol ijver wijdde hij zich aan de pestlijders.
1620
Dit jaar was er allerlei gedoe vanwege de bemoeienis van de magistraten en de schout jegens de katholieken. De samenkomsten werden herhaaldelijk verstoord. De schout viel het huis van een Armeniaan binnen op het moment dat Makeblijde in het pand ernaast een samenkomst hield.
1621
Er werden een precies aantal bijeenkomsten voor 's nachts ingesteld; daarnaast ook voor overdag, maar minder: drie of vier keer per week. Hij stond degenen bij die leden aan de koorts van de pest. Daarnaast ging hij herhaaldelijk hele nachten naar buiten, naar de verschillende dorpen.
Er is sprake van een buitengewoon ernstige aanslag door de Delvenaren op de gezant van vorst Albert, Peckius.
In de maand mei arriveert een tweede man, Rolandus de Pottere.
Voor de 6e juli presenteert Riserius De Pottere te Utrecht aan de provicarius van Utrecht, Theodorus de Witte, als bestemd voor de statie van Delft. Maar deze weigert de voorgestelde man toe te laten. Hij haast zich in een brief van 1 juli om Makeblijde ervan te overtuigen dat het volgens de Delvenaren niet nodig is en hij verbiedt dat de onzen hun staties aan religieuzen toevertrouwen. Hij laat De Pottere tenslotte toe voor zes weken, maar niet tot het pastorale werk tenzij Makeblijde niet in Delft is. Op 25 juli antwoordt Makeblijde aan Theodorus de Witte en legt hem nog eens de redenen voor waarom het zo goed is dat hij een vaste assistent krijgt met de volmacht de sacramenten toe te dienen; vandaar dat hij vraagt de beperkingen op te heffen. Zo was er op verschillende tijden in dat jaar heel wat contact tussen Makeblijde en de zeer eerwaarde Rovenius om toestemming te krijgen dat De Pottere pastorale taken mocht uitoefenen. Dat valt op te maken uit brieven van Makeblijde van 23 augustus en brieven van Rovenius van 19 en 23 november en 3 december.
1622
Op 23 maart deed Makeblijde een rondschrijven uitgaan aan alle missionarissen waarin hij ze aanspoort tot standvastigheid tegen de strenge edicten. De Delvenaren staan vooraan als het gaat om het promulgeren van de overheden, tot grote vreugde van de ketters, maar tot verdriet van de katholieken. Makeblijde en De Pottere krijgen een enorme toeloop te verwerken, alsof ze elk ogenblik weg zullen gaan. Toch blijven de twee standvastig; ze blijven samenkomsten houden waarbij ze nog vaker van schuilplaats wisselen. Ze worden streng in de gaten gehouden, maar zonder resultaat. De schout probeert De Pottere te pakken te krijgen, maar deze weet telkens te ontsnappen, nu eens door de goed gekozen schuilplaats, dan weer door zich te verkleden als knecht.
De spanningen tussen Makeblijde en Rovenius over de uiteindelijke verantwoordelijkheid lopen hoog op. We hebben voor dit jaar ook informatie van Johannes Reynerius over de dorpen in Delfland, waar vooral De Pottere voor bestemd was, maar zijn werk haalt weinig uit bij gebrek aan pastorale volmacht.
In ditzelfde jaar rapporteerde Makeblijde aan de Apostolisch Nuntius hoe de zeer eerwaarde Rovenius, alsmede de andere wereldheren met hem omgingen. Ten eerste door hem een gezel te weigeren en ten tweede door de hem toegewezen gezel de jurisdictie te weigeren. Vervolgens laat hij zien dat priesters in de missie niet op hun eentje werken, en dat de religieuzen van de Sociëteit in deze streek dan ook met zijn twee aan twee bezig zijn. Bovendien moet aan de Sociëteit worden toegestaan mensen te bestemmen voor elke plaats waar zij vruchtbaar meent te kunnen werken. Vervolgens toetst hij de kwaliteit van Vicarius Rovenius' leiding, en vindt dat hij rekening moet houden met religieuzen.
Op de eerste maart van datzelfde jaar ondertekenen Petrus van der Dussen, Henricus Nicolaaszn, H. van Swieten, Joan Nicolaaszn van der Aa, Vincentius Proost, Jacobus Joanneszn, Petrus Georgiuszn van Beaumont, Hubertus Jacobuszn Beaumont, Adrianus Theodorus van Bleyswijck, Petrus Sasboldus van der Dussen, Georgius Petruszn van Florentius, Adrianus Henricuszn, Nicolaus Jacobuszn van Spyngeren, H. Fransonius van der Wiel en Henricus van der Velde een getuigschrift over het optreden van de paters van de Sociëteit, zowel in de stad als in de omliggende dorpen.
1623
Makeblijde en Pottere zitten ook dit jaar nog in de problemen door de waakzaamheid van de schout. Ze zijn genoodzaakt van het ene huis naar het andere te gaan [evangelie!] en 's nachts hun dienstwerk te verrichten. Vanuit de wereldheren werkten in Delft de heer Joannes Stalpardus, de heer Suitbertus Henricuszn en de heer Godefridus, de pastoor van Schiedam, die bij gebrek aan steun door toedoen van een lastige Dominicaan Schiedam had moeten verlaten.
Op 1 mei werden er bij pauselijk besluit twee paters van de Sociëteit te Delft gevestigd. De zeer eerwaarde heer Rovenius nam stelling tegen dit besluit. Op 14 juli tekenden Gerardus Joanneszn, Nicolaus Joanneszn, Hubertus Frigmans, Gerardus Camerlingh, Petrus Joanneszn van Beaumont, de schilder Cornelius Damen, Petrus Wilhelmuszn, Arnoldus Theodoruszn, Henricus van der Velde, H. Franciscuszn van der Wiel, Georgius Petruszn van Beaumont, Adrianus F. van der Walle, Christianus Loens, Adrianus Henricuszn, Gerardus Jacobuszn de Heyde een getuigschrift over hoe de kerkelijke situatie in hun stad Delft vroeger was en nu. Vanaf het jaar 1572 was er geen priester meer in Delft geweest als zielenherder. De betiteling 'pastor' was oorzaak geworden van ernstige gevaren en schandalen. Op die dag ondertekenden diezelfde burgers met uitzondering van Nicolaus Joanneszn een getuigschrift waarin zijn verklaarden dat de titels van aartspriester, kanunnik en pastor niet meer opging voor de wereldheren in Holland en wel, omdat ze in de ogen van de magistraat niks uitvoerden en zo de oorzaak waren van alle onrust. Vervolgens prijzen zij het Romeinse decreet van de eerste mei en spreken hun dank uit aan de paus en de kardinalen.
1624
De pest woedt. Ontvlamd door medegevoel bewijst De Pottere zijn liefde in stad en land. Makeblijde maakte zich nuttig voor de mensen in de stad. Het pand naast zijn woonhuis brandde af. Het dak van Makeblijdes huis vatte vlam, maar het doofde door er een wassen beeld van een lam in te gooien.
1625
Midzomer weer een vervolging van Makeblijde door de schout. Maar opgeslokt door de duisternis weet hij hier aan de inspanningen van de schout te ontkomen. Er is in dit jaar een instructie van Makeblijde waarin hij ervoor pleit dat de gezellen van de Missie in vrede met elkaar leven.
1626
Nu is het binnenshuis gevaarlijker dan buiten. Een ernstige, levensgevaarlijke ziekte houdt zowel Makeblijde als De Pottere een aantal maanden thuis.
1628
Een wereldheer doopt een meisje over dat ooit gedoopt was. De zaak wordt aan het stadsbestuur gemeld. De priester verdwijnt, maar hij wordt door de magistraat geciteerd. De hele storm komt op de onzen neer. Bij de Staten Generaal dring het door dat er ook nu nog te Delft jezuďeten verblijven. Vooraanstaande Delftse katholieken worden naar Den Haag geroepen. De storm gaat gelukkig liggen.
1629
Dit jaar draagt het werk veel vrucht. De schout van de stad sterft en wordt opgevolgd door een ander. De onzen schuiven de gordijnen dicht, maar doen ze na korte tijd weer open. Er komen er twaalf terug op hun ketterij. Het instituut voor kinderen is een weldaad voor de gemeenschap. De aartspiraat van adellijke afkomst, Piet Hein, wordt bij Oostende doorstoken met ijzeren spiezen, en in Delft begraven. Makeblijde wordt ontheven van zijn functie als algemeen overste; hij wordt opgevolgd door Tyrinus.
1630
De onzen genieten een grotere mate van vrijheid van de kant van de overheden, maar verderop in het jaar sterft Makeblijde op 17 augustus.
Hij wordt opgevolgd door Nicolaus Dorpius.
1631
Meer dan veertig mensen bekeren zich tot het geloof. Het flink aantal heeft profijt van Lessius' boekje "De Fide Capescenda" [= 'over geloofsbegrip']. Op zondag is er naast de preek van 's morgens ook één in de namiddag; deze laatste gaat vooral over geloofsgeschilpunten. Dit jaar begonnen ook de conflicten tussen de Spaansgezinden en de Republikeinen bij Bergen op Zoom, tot schade van de koningsgezinden. Onder de gevangenen bevond zich pater Jacobus van den Einde die uit Bergen op Zoom werd afgevoerd en vervolgens in Delft ziek werd.
Vooraanstaande mensen van ons en uit de Delftse katholieken bemoeien zich met hem en met de 50 anderen die hierheen zijn gevoerd. Van een aantal volgende jaren ontbreken er.
1634
Twintig mensen zwoeren hun ketterij af. Ongeveer honderd jongens en meisjes hebben voor het eerst gebiecht. Ongeveer eenzelfde aantal deden hun Eerste Communie.
1636
De Pottere en Dorpius worden bedreigd door hinderlagen van de schout, maar ze weten te ontkomen. Verderop in het jaar woedt de pest. Dat betekent zowel binnen als buitenshuis veel werk ten gunste van degenen die eraan lijden. Veertig mensen hebben zich tot het geloof bekeerd; 125 ontvingen de laatste sacramenten, onder wie veel pestlijders.
1637
Van de 1700 rechtgelovige burgers worden er door de onzen ongeveer 10000 [?] bediend, naast zo'n 400 Fransen, Brabanders en Vlamingen. Twaalf zijn er van Calvijn afgebracht. Bij de katechismus 's middags zijn er zo'n dertig toehoorders van alle leeftijden.
1639
Op vijf december, om vijf uur 's middags, bracht de schout een bezoek aan het Bagijnhof. De beide priesters die er wonen, Switbertus en Becom wisten zich te verbergen. Ze waren eerst gewaarschuwd door de koster en vervolgens door het duidelijk hoorbaar luiden van de kerkklok. Deze vervolging begon in Utrecht en verspreidde zich over heel Holland.
1642
Dit jaar is begonnen met een dispuut tussen de onzen enerzijds en de Calvinistische bedienaar anderzijds met zoveel vrucht dat een aanhanger van Menno, die onderwerp van gesprek was, tot de katholieken is toegetreden. Een derde pater heeft zich bij de andere twee gevoegd: Jacobus Smeyers; niet om in Delft aan de slag te gaan, maar in Delfland.
Hij woonde wel in Delft, net als zijn opvolger de plattelander Vermeij.
1643
De bevolking van Delft is ons vijandig gezind. Op aanstoken van de bedienaar des woords [= de dominee] kwam de schout het huis bezoeken waarin de onzen meestal verbleven. Ze hebben alle toegangen waarlangs de mensen uit de buurt naar de heilige samenkomsten kwamen afgesloten. Maar vroomheid vindt altijd een weg. Dit jaar zijn er velen tot het geloof bekeerd. De commentaren op het Nieuwe Testament van Frans Koster droegen veel vrucht. We konden met gemak 160 exemplaren van dit boekje onder de mensen verspreiden. Er zijn uit dit jaar ook nog wat brieven. Van Nicolaus Dorpius aan Lodewijk a Marca: de Sociëteit en de andere reguliere priesters dreigen uit Holland verbannen te worden.
1644
De overheden hebben een adempauze toegestaan; de onzen hebben daar onmiddellijk gebruik van gemaakt door preken te houden en lessen te geven aan onwetenden. Acht zijn er naar het geloof overgegaan. Jacobus Smeyers is overgeplaatst naar Bodegraven. Hij werd in Delft opgevolgd door Joannes Vermey, maar om Delfland te verzorgen. Er missen aantekeningen van een paar jaar.
1650
Onder de druk van de senaat moesten we de openbare catechismus afschaffen; nu deden we op verschillende plaatsen, wat we anders op een vaste plek deden. Nicolaus Dorpius is vanwege zijn zwakke gezondheid naar zijn provincie teruggeroepen en op 30 december in Brugge overleden. Hij werd vervangen door Petrus Maes die tegen het einde van het jaar op zijn beurt naar zijn provincie werd teruggeroepen. Uiteindelijk werd Dorpius opgevolgd door Isaacus van der Mije.
Op wonderlijke wijze groeide het aantal van degenen die onze preken bezochten en van degenen die tot geloof kwamen.
1653
Dit was een jaar van vrede en veel vrucht. Rolandus de Pottere verzorgde ook Rijswijk en Leeuwenstein. Er werden meditaties gegeven in de vastentijd. Dat jaar werden er 7000 communies aan de mensen uitgereikt. Te Wersecptio [Te Werve?] geen een. Op bevel van de schout moesten wel de missen ophouden.
1654
Kruithuisramp, 1654. Schilderij door Egbert van der Poel.
Van der Poel kende waarschijnlijk Vosmaers schilderij,(dat hieronder staat afgebeeld) en gebruikte het als decor voor zíjn weergave van de Kruithuisramp. Hij schildert het moment van de ontploffing. Op de voorgrond mensen die wegrennen.
Delft, kort na de kruithuisramp. Schilderij door Daniël Vosmaer. Nederland, Delft, Museum Prinsenhof.
Op 12 oktober 1654 rond half elf in de ochtend ontplofte het Kruithuis, gevestigd in het voormalige Claraklooster aan de noordoosthoek van de stad. We staan aan de Oostsingel, aan de overkant van het voormalige Claraklooster. Vosmaer heeft de dramatiek verhoogd door op de voorgrond gewonde mensen af te beelden. Het ronde water is de krater die de ontploffing geslagen heeft. Op de achtergrond van links naar rechts de torens van de Nieuwe Kerk, het Stadhuis, de Oude Kerk en nog meer naar rechts: het torentje van het Sint-Jorisgasthuis (thans Lutherse Kerk).
Dit jaar werden 12000 communies uitgereikt. Op 13 oktober werd het wapendepot door buskruit aangestoken; het grootste gedeelte van de stad werd verwoest. Op het moment van die verschrikkelijke klap stond Rolandus juist aan het altaar; het huis schudde zo dat het beeld van Sint Paulus van het altaar viel; ook het Christusbeeld viel van het kruis. Rolandus bleef ongedeerd, zoals trouwens alle aanwezigen. Een domineetje schreef in zijn preek die hij later in een boekje over de Delftse donderslag heeft uitgegeven, de oorzaak van deze ramp toe aan de katholieken; hij beschuldigde bovendien de bestuurders van de stad van te grote toegeeflijkheid aan de pauselijke afgodendienst. Die vond immers plaats in de school, om niet te zeggen Dagontempel van de jezuďeten recht tegenover de goddelijke ark, d.w.z. de grote kerk: daar wonen wij namelijk precies tegenover. Maar de schout viel ons vanwege dit alles niet lastig; veeleer beschouwde het boekje en de schrijver als verdacht. Wel gooide het volk een paar keer bij ons een steen door de ruiten. Het huis werd er alleen maar bekender door. Er kwamen nieuwe zilver of geschilderde stukken in de kerk voor zeker tweeduizend gulden. Er werd een beeld van Sint Jozef opgesteld enz.
1655
Dit jaar genoten we optimale vrijheid. Het boekje waar we het vorig jaar over hadden, werd door de magistraat verboden. Zo kwam het ten goede aan zijn eer en onze gemoedsrust. 's Zondags alleen al hadden we zowat 1000 mensen; 16000 communies. Zes mensen werden tot het geloof bekeerd. Een langdurige ziekte van een van ons verhinderde de bekering van een groter aantal. De arme katholieken van de hele stad werden zo'n beetje door de onzen onderhouden; met dat doel werden ons dan ook vele aalmoezen toegestopt. Het bedrag dat dit jaar aan de armen werd besteed beliep ongeveer 2000 florijnen.
1656
Op 6 juni overleed na een ziekte van negen maanden Isaacus van der Mije. Hij werd begraven in de kerk van Voorburg. Hij werd enige tijd vervangen door Wynandus Schordey, maar in datzelfde jaar kwam zijn definitieve vervanger Franciscus van der Meersch.
1657
De gebeurtenissen tussen de onzen enerzijds en de heer Schadeus op het Bagijnhof met de assisitent-priester, de heer Ruys, anderzijds gaan over de uitvaardiging van een pauselijke bul en een door Rome verzonden instructie aan de zeer eerwaarde bisschop van Efese en Tralles [De officiële titel van Rovenius]. Na de stad ongeevr 15 maanden verzorgd te hebben werd Franciscus van der Meersch teruggeroepen. Hij werd opgevolgd door Hermanus Isaaci die vanuit de Friese statie Joure hierheen werd overgeplaatst.
De aantekeningen van de volgende jaren ontbreken.
1661
Gezicht op Delft, ca 1660/61.
Schilderij door Jan Vermeer.
Opvallend: Dit schilderij wordt gedateerd zes jaar ná de verschrikkelijke Kruithuisramp van 12 oktober 1654. Geen gebouw in Delft bleef zonder schade, aldus eigentijdse bronnen. Wij hebben de herinnering aan de Vuurwerkramp van mei 2000 te Enschede. Daar heeft het herstel meer dan tien jaar geduurd. Dit schilderij wordt zes jaar na de ramp geschilderd. Nergens is (nog?) een spoor van schade te zien. Opvallend ook de prominente plek van de toren van de Nieuwe Kerk. Dáár woonde Vermeer zelf vlak tegenover! Zou de toren daarom zoveel zonlicht krijgen? Naaste buren waren de paters jezuďeten...
De magistraat en de schout zijn ons gunstig gezind. Hermanus verhuisde naar de statie van Arnhem en in zijn plaats kwam Petrus Queval, die net als zijn voorganger afkomstig was uit het Friese Joure.
1662
De openbare verzorger van pestlijders, die vele jaren zijn functie had uitgeoefend en om die reden destijds van het rechte geloof was overgegaan tot het Calvinisme, verzoende zich in dit jaar met de Kerk en stierf godvruchtig. Rolandus de Pottere was door ouderdom niet meer in staat te werken en werd naar zijn provincie teruggeroepen. Als opvolger kreeg hij Balthasar van der Beke die op het feest van Sint Catharina [= 25 nov.] in Delft arriveerde. Begin november verhuisde Joannes naar Haarlem. Zijn opvolger was Gerardus Schade. Vermeij die meerdere jaren Delfland had verzorgd, verhuisde naar Haarlem. Zijn opvolger Gerardus Schade, ging wonen op het platteland bij Schipluiden.
1664
Twaalf gezinnen bekeerd tot het geloof. Toen de pest steeds erger werd, kozen de Delvenaren eensgezind in hun vroomheid Sint Xaverius als patroon, en niet zonder succes.
1665
Dit jaar werden onze beide paters voor enige tijd door een openbare verordening verwijderd. Na onderzoek moesten zij op bevel van de overheden de stad verlaten, maar korte tijd later ging de storm weer liggen. Een andere aanleiding tot storm kwam van drie maagden; omdat het stortregende glipten zij de voorhal van de kerk hiertegenover binnen. Ten onrechte wekte dit bij het volk daar de indruk alsof zij met veel lawaai de predikant in de kerk wilden onderbreken. Dit gaf grote opschudding onder het volk daar en de onzen sloeg de schrik om het hart, omdat die drie altijd bij ons kwamen. In die opschudding zorgde de magistraat voor onze veiligheid; hij gaf te verstaan dat de bewakers van ons huis voortaan beter moesten opletten.
1666
Balthasar van der Beke verhuisde naar Amsterdam en ontving op 31 augustus de algehele leiding van de Missie. Hij werd opgevolgd door Joannes Bulteel.
De aantekeningen van de volgende jaren ontbreken; ze zijn ook niet - zoals het hoort - geschreven. Toch zal ik de volgorde der gebeurtenissen van de onzen in deze Statie weergeven.
1669
Eind september verhuisde Petrus Queval naar de statie van Etten. Hij werd opgevolgd door Nicolaus Crabbe.
1672
Joannes Bulteel werd in de maand oktober naar zijn provincie teruggeroepen. Hij werd opgevolgd door zijn voorganger Balthasar van der Beke.
1673
Op 10 februari stierf Nicolaus. Hij werd begraven in de kerk van Voorburg. Hij werd opgevolgd door Gerardus Schade, die op de derde zondag na Pasen vanuit Delfland overkwam.
1677
Op 12 april overleed Balthasar. Ook hij werd in de kerk van Voorburg begraven.
Een paar weken na zijn dood werd hij opgevolgd door Gulielmus van der Stock.
1679
Op 20 maart stierf Gerardus Schade. Hij werd begraven in de kerk van Schipluiden in het graf van Nicolaus Gabrielszn van der Hoeve.
Korte tijd later werd hij opgevolgd door Philippus de Pauw.
1684
Op 7 augustus werd Gulielmus van der Stock naar Breda gezonden in de hoop dat hij die statie, welke hij ooit had verzorgd en die sindsdien gevaar liep, weer nieuw leven in kon blazen. Hij werd opgevolgd door Bernardus Michiels, die vanuit Gouda hierheen kwam. Hij hield zijn eerste preek in Delft op het feest van Sint Laurentius [= 10 aug.].
1685
Op 8 september overleed Philippus de Pauw. Als eerste van de onzen werd hij met een openbare plechtigheid in de OLV-kerk, of zoals ze hier zeggen de Nieuwe Kerk, begraven in de grafkelder van Van der Walle in het koor van de kerk op enkele passen afstand van het mausoleum van de Prins van Nassau.
Zijn plaats werd voor enige tijd ingenomen door Carolus Claessens. Na diens vertrek werd hij op 18 september voorgoed opgevolgd door Jacobus de Somer. Maar hij stierf alweer op 3 oktober na slechts één keer te hebben gepreekt. Als ik me niet vergis is hij begraven in de kerk van Voorburg.
Zijn plaats werd even ingenomen door Franciscus Wullins, maar nog datzelfde jaar werd hij definitief opgevolgd door Joannes Baptista Montens.
1687
Op 20 mei stierf Montens. Hij werd ter ruste gelegd bij Philippus de Pauw in het grafmonument van Van der Walle.
Hij werd korte tijd vervangen door Norbertus van Mol, die hem vanaf 24 augustus definitief opvolgde.
1691
Bernardus Michiels overleed op 16 mei. Hij werd begraven in de OLV-kerk, in het graf van de heer Cornelius van der Dussen.
Hij werd enige tijd vervangen door Philippus van Torre en tenslotte definitief opgevolgd door Franciscus Verbiest.
1700
Op 21 september stierf Franciscus Verbiest en werd begraven in de OLV-kerk niet ver van het mausoleum van de prins van Oranje in de grafkelder van juffrouw Van der Let; op haar eigen aanbod had zij alle zorg voor de begrafenis op zich genomen.
Hij werd even vervangen door heer Volkaart, die hier vanuit Gorkum naartoe kwam, maar op het feest van Sint Andreas [= 30 november] werd hij definitief opgevolgd door Laurentius de Brier. Toen Laurentius ziek werd hij vervangen door D. van Aelst of Guyot.
1705
Op 16 september werd Norbertus van Mol op bevel van de overheden bevolen binnen vijftien dagen heel het graafschap Holland te verlaten.
1708
In de maand juli werd Laurentius de Brier uit Holland uitgewezen, maar tegen het eind van de maand september werd hij stiekem opgevolgd door Joannes Cluysen, ook wel Joannes Sanders genaamd.
Hij moest afzien van veel taken, en had nog in het geheim de zorg voor een handjevol penitenten en voor de meisjesschool. Hij bleef meestal binnenshuis. Toen de minderbroeders op 6 januari 1709 onze kerk en op de 12e van dezelfde maand op een niet al te religieuze manier onze huizen in bezit namen, was pater Cluysen genoodzaakt zijn intrek te nemen in een naburig huis, waar vroeger genoemde meisjesschool gezeten had. Intussen ging hij naar Den Haag, opgeroepen door de heer Oliver; deze had al jaren toegang tot de kapel van de katholieke koning. Over de bezetting van deze Statie is veel meer te vinden in het document 'Laboraverat'. Pater Cluysen stierf in Delft, in 1745. Hij werd opgevolgd door Joannes Ovijn.
Hij verhuisde intussen naar Den Haag. In de mate van het mogelijke bediende hij de Delftse vrienden tot het jaar 1771. In 1772 werd Ovijn tot overste benoemd van de residentie in Tongeren.
Vertaling Dries van den Akker s.j., gecorrigeerd door Werner Sormani s.j.
Bijlage 1: Paters te Delft
Van | Tot | Naam | Opmerking | |
1592 | 1611 | Cornelius Duyst | † | |
1598 | ? | [Willem] De Leeuw | ? | |
1601/05 | 1607/09 | Nicolaus Romaeus | naar ? | |
1607/09 | ? | Mathaeus Clinger | ? | |
1611 | 1630 | Lodewijk Makeblijde | † | |
1621 | 1662 | Rolandus de Pottere | naar België | |
1630 | 1650 | Nicolaus Dorpius | naar Brugge † 30 dec. 1650 | |
1631 | 1631 | [Jacobus van den Einde] | ||
1642 | 1644 | Jacobus Smeyers | naar Bodegraven | |
1644 | 1662 | Joannes Vermeij | naar Haarlem | |
1650 | 1650 | Petrus Maes | naar België | |
1650 | 1656 | Isaacus van der Mije | † | |
1656 | 1656? | Wynandus Schordey | ? | |
1656 | 1657 | Franciscus v.der Meersch | naar België | |
1657 | 1661 | Hermanus Isaaci | naar Arnhem | |
1661 | 1669 | Petrus Queval | naar Etten | |
1662 | 1666 | Balthasar van der Beke | naar Amsterdam | |
1662 | Gerardus Schade | naar Schipluiden | ||
1666 | 1672 | Joannes Bulteel | naar België | |
1669 | 1673 | Nicolaus Crabbe | † | |
1672 | 1677 | Balthasar van der Beke (2) | † | |
1673 | 1679 | Gerardus Schade | † | |
1677 | 1684 | Gulielmus Stock | naar Breda | |
1679 | 1685 | Philippus de Pauw | † | |
1684 | 1691 | Bernardus Michiels | † | |
1685 | 1685 | Carolus Claessens | naar ? | |
1685 | 1685 | Jacobus de Somer | † | |
1685 | 1685 | Franciscus Wullins | naar ? | |
1685 | 1687 | Joannes Baptista Montens | † | |
1687 | 1705 | Norbertus van Mol | ||
1691 | 1691 | Philippus van Torre | ? | |
1691 | 1700 | Franciscus Verbiest | † | |
1700 | 1700 | Volkaart | ? | |
1700 | 1708 | Laurentius de Brier | ||
1700 | D. van Aelst of Guyot. | |||
1708 | 1745 | Joannes Cluysen ook wel Joannes Sanders genaamd | ||
1745 | 1771 | Joannes Ovijn |
Bijlage 2: Paters te Delfland
Jaar | Naam | Opm. |
1600 | Duyst | |
1607/09 | Romaeus | |
1607/09 | Mathaeus Clinger(?) | |
1611 | Lodewijk Makeblijde | |
1613 | Lodewijk Makeblijde | Het werk in de stad en op het platteland... |
1614 | Lodewijk Makeblijde | die vanuit de dorpen naar Delft toekomen... |
1617 | Lodewijk Makeblijde | Vlaardingen en één aan de Schie... |
1622 | Johannes Reynerius | over de dorpen in Delfland, waar vooral |
1622 | De Pottere | gebrek aan pastorale volmacht. |
1622 | de paters | in de stad en in de omliggende dorpen. |
1624 | De Pottere | bewijst zijn liefde in stad en land. |
1630 | Nicolaus Dorpius | |
1642 | Jacobus Smeyers | niet voor Delft, maar Delfland. |
1642 | Johannes Vermeij | plattelander |
---- | ------- | |
1662 | Gerardus Schade | † 1679 |
1673 | Norbertus Aerts | |
1697 | Pater Herft |
© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen